De grenzen van een model
Langzaam maar zeker komt het uur der waarheid naderbij, het uur van de Europese waarheid. Overal om ons heen neemt de twijfel over de Europese en Monetaire Unie (EMU), die het hartstuk van het Verdrag van Maastricht uitmaakt, toe.
Die twijfel is tweeërlei. Zullen op 1 januari 1999 voldoende landen kunnen voldoen aan de stringente voorwaarden van de EMU en, zo neen, moeten die voorwaarden dan kost wat kost gehandhaafd worden? En: is het überhaupt wenselijk dat de EMU er komt?
Strikte handhaving van de voorwaarden zal, dat is duidelijk, in sommige landen die onmisbaar zijn voor de EMU, grote sociale spanningen veroorzaken. Zal in die landen het politieke systeem sterk genoeg zijn om die spanningen te doorstaan? In Frankrijk, een van die onmisbare landen, neemt de twijfel daaraan hand over hand toe, ook in de boezem der regering. Wanneer de minister voor industrie zegt: ‘Als ik te kiezen heb tussen werkgelegenheid en de voorwaarden van Maastricht, dan kies ik de werkgelegenheid’, dan weten we wel hoe de vlag erbij hangt.
In een ander onmisbaar land, Duitsland, is het percentage voorstanders van een gemeenschappelijke Europese munt tot 34 gedaald. Hier is de twijfel existentiëler dan in Frankrijk. Terwijl het laatste land over voldoende symbolen van kracht en welvaart beschikt, heeft het Duitse volk in feite slechts één symbool: de D-mark, en die verwisselt het niet graag voor een onzekere en onbekende euro.
Kortom, de totstandkoming van de EMU is niet een puur technische kwestie - als hoedanig zij echter altijd wèl beschouwd is geweest. De politici die daarin meegaan, zullen op een goed ogenblik hun trekken thuis krijgen - ook in Nederland, waar, in tegenstelling tot Frankrijk en Duitsland, een grote meerderheid in zalig vertrouwen - of in zalige onwetendheid? - de EMU steunt. Evenmin is de herziening van het Verdrag van Maastricht, die tegemoet moet komen aan de eisen van ‘verdieping en verbreding’ van de Europese Unie (EU), een puur technische kwestie. Maar de voorstellen waarover de Intergouvernementele Conferentie, die eind maart in Turijn begint, zich zal buigen - een operatie die ruim een jaar zal duren - zijn wèl puur technisch. In elk geval hebben ze - het is het minst wat ervan gezegd kan worden - nog niet de verbeelding van de publieke opinies in vuur en vlam weten te zetten.
De kwestie is dat niemand weet wat de doelen van de EU zijn: waar dient zij voor, wat zijn haar belangen in de wereld? De EU beschikt over machtige middelen - handel, financiële bijstand, het vooruitzicht van lidmaatschap - maar niemand heeft ooit het doel waartoe die middelen gebruikt kunnen of moeten worden, geformuleerd. Zo was de intergouvernementele commissie-Westendorp, wier voorstellen in Turijn ter tafel komen, wel gedoemd tot technisch gesleutel.
Zo is de wagen vóór het paard gespannen: allerlei democratische (technische) procedures worden verzonnen - waarover de deelnemers het trouwens onderling nog helemaal niet eens zijn - zonder dat bekend is welk beleid zij mogelijk moeten maken. Het is wel duidelijk waarom dat zo gegaan is: als de Europese landen het eerst over het beleid en een gemeenschappelijk doel eens hadden moeten worden, waren ze nooit een stap verder gekomen.
Vandaar dat de vaders van het Verenigd Europa - Jean Monnet, Robert Schuman, Konrad Adenauer, Paul-Henri Spaak, J.W. Beyen - begonnen zijn met de concrete details: kolen en staal, de economie. Zouden die eenmaal één zijn, dan zou de rest - dus de politieke eenheid - wel volgen. Eigenlijk een marxistisch model, maar het heeft bijna een halve eeuw, met vallen en opstaan, gewerkt.
Maar nu lijkt dit model uitgewerkt te zijn. De ‘technische’ integratie begint nu terreinen te raken die grotendeels beheerst worden door minder tastbare en berekenbare factoren, zoals vertrouwen, nationale voorstellingen, nationale culturen - zaken die een identiteit uitmaken. Maar bestaat er een Europese identiteit? Zo niet, is een Europees beleid - politiek beleid - dan mogelijk?
Eén ding lijkt zeker: langs de weg van de accretie - de langzame, bijna ongemerkte terreinwinning (zowel in diepte als in breedte) - gaat het niet meer. Ook zonder de invloed van een onzekere economische conjunctuur zou die methode op den duur op haar grenzen zijn gestuit.
Wat dan? Aan Jean Monnet wordt het woord toegeschreven dat, als hij opnieuw zou moeten beginnen, hij niet zou beginnen met de integratie van de economieën, maar met die van de culturen. Het is gemakkelijk gezegd, oogst op congressen veel applaus en doet ook wel recht aan een werkelijkheid, maar wat betekent het eigenlijk?
Moeten we, nu de weg van de kleine stappen geblokkeerd lijkt, toch de sprong wagen naar de grote politiek? Maar dan zijn we terug bij het uitgangspunt. De nationale staten zijn - niet het minst doordat zij inmiddels verzorgingsstaten zijn geworden - veel sterker dan ze in het begin van de jaren '50 waren, toen ze al niet tot een politieke eenheid te krijgen waren.
Nee, de grote vraag, die nog open ligt, is of een mislukking van de EMU en van de Intergouvernementele Conferentie al dan niet een proces van Europese desintegratie aan de gang zal brengen.
NRC Handelsblad van 30-01-1996, pagina 9