De leukste thuis
Het was in de dagen van het kabinet-Van Agt I (1977-1981). De minister-president van een van de Duitse Länder bezocht Nederland. Aangezien zijn Nederlandse collega er niet was, ontving de vice-premier, Hans Wiegel, hem. Toen de Duitse gast gezeten was, zei Wiegel tot hem: ‘You have the word.’
Nu, dat was geen Duits. Het was zelfs geen Engels. Het waren ook geen goede manieren, want ook als Wiegel wèl de juiste Engelse uitdrukking had gebruikt - ‘You have the floor’ - zou dat niet de juiste wijze zijn geweest waarop een gastheer bij een beleefdheidsbezoek het gesprek begint.
Maar dat is allemaal niet zo erg. Het omgekeerde mag misschien ook niet van een Nederlands politicus verwacht worden. Belangrijker is dat uit dit voorval blijkt dat Wiegels kennis en belangstelling blijkbaar ophielden bij 's lands grenzen. Het is niet waarschijnlijk dat tien jaren Friesland - waar hij een gewaardeerde Commissaris der Koningin is geweest - daar verandering in hebben gebracht.
Ook dat is niet heel erg, maar diskwalificeert hem wel als minister-president, en dat is juist een functie waarvoor de Zwolse burgemeester, J. Franssen, Wiegel - blijkens een interview in de krant van 23 januari - bij uitstek geschikt acht: ‘Hij is de beste premier die Nederland zich op dit moment kan wensen.’
De situatie is niet ondenkbaar. Immers, het is niet uitgesloten dat de VVD bij de volgende verkiezingen als grootste partij uit de bus komt. Dan ligt het inderdaad voor de hand dat er - voor het eerst sinds Cort van der Linden (1913-1918) - een liberaal minister-president wordt.
Moet dat Bolkestein worden? Franssen kent iemand ‘van VVD-huize die zich bij het volk geliefder zou kunnen maken dan Bolkestein. Dat is Hans Wiegel. Het is een man met wie mensen, ook jongeren, zich gemakkelijker identificeren dan met Bolkestein.’
En hij beroept zich op de vox populi, in dit geval zijn jonge elektriciën, die hem onlangs zei: ‘U bent toch van de VVD? Nou, dat stem ik ook al jaren, want die Wiegel vind ik zo'n leuke vent.’ Een doorslaggevend argument! De legendarische taxichauffeur is vervangen door de elektriciën.
Maar gekheid terzijde. Wiegel bezit misschien alle hoedanigheden die hem voor het minister-presidentschap de aangewezen man maken. Behalve één, en dat is enige ervaring op het gebied van de buitenlandse politiek. Het feit dat hij in 1977 de brave Van der Klaauw voorgedragen heeft als minister van buitenlandse zaken, getuigt alleen al van zijn aan lichtvaardigheid grenzende onderschatting van de internationale factor.
Maar die factor is immers aan de minister van buitenlandse zaken voorbehouden? Helaas is dat niet meer zo. Op z'n minst sinds de instelling van de Europese Raad, waarin de staats- of regeringshoofden van de landen van de EU bijeenkomen, heeft de minister-president directe bemoeienis met het buitenlands beleid.
Ja, in feite - en eigenlijk niet in overeenstemming met de Grondwet - neemt hij daarin het voortouw, zoals laatstelijk gebleken is bij het bezoek van de ministers Kok en Van Mierlo aan het Midden-Oosten, waar de laatste zich, behalve tijdens zijn omstreden bezoek aan het Orient House, op de achtergrond hield.
Deze feitelijke functie maakt dat de Nederlandse minister-president op het hoogste niveau moet kunnen meepraten - en liefst met gezag - over internationale kwesties. Dat gezag komt hem niet automatisch toe op grond van Nederlands gewicht. Hij zal het op grond van zijn intelligentie en kennis van zaken moeten verwerven.
De tegenwoordige minister-president en zijn voorganger, Lubbers, hadden al bij hun aantreden tenminste voldoende ervaring op dit gebied: Kok als langjarig vakbondsleider met veel internationale contacten en verantwoordelijkheden; Lubbers als oud-minister van economische zaken, vertrouwd met de Europese materie.
Die ervaring en kwaliteiten mist Wiegel nu ten enen male, en hij heeft ook nooit blijk gegeven van enige belangstelling op dit gebied. Zeker, hij is intelligent en handig, maar ervaring kost meer tijd dan de gebruikelijke ministeriële ambtsperiode. Intelligentie en handigheid alléén zullen hem er niet voor behoeden vrij gauw in internationationaal gezelschap door de mand te vallen.
Er is nog een andere overweging waarom Wiegel, zelfs als hij wèl over de vereiste kwaliteiten zou beschikken, ongeschikt zou zijn in dat gezelschap: de Europese regeringsleiders zijn doorgaans ook politieke leiders in eigen land, althans van hun eigen partij. Dat zou Wiegel niet zijn, maar Bolkestein. De buitenwereld zou dat weten en navenant minder geneigd zijn naar Wiegel te luisteren.
Moet Bolkestein dus, in het geval de VVD de grootste partij wordt, minister-president worden? Het zou wel wenselijk zijn, op grond van wat hierboven betoogd is, maar nodig is het niet per se. Per slot van rekening was Drees, toen hij in 1948 minister-president werd, ook niet leider van de grootste partij. Maar hij had wèl duidelijke ideeën op het gebied van de buitenlandse politiek, waarvoor hij ook met gezag in het kabinetsberaad opkwam.
Na de volgende verkiezingen is dus deze figuur denkbaar: Kok blijft, hoewel niet langer leider van de grootste partij, minister-president en blijft Nederland met ervaring en kennis van zaken op het hoogste internationale niveau vertegenwoordigen. Bolkestein, hoewel leider van de grootste partij, blijft in de Kamer.
Ook dat laatste hebben we eerder gezien: ook toen de Katholieke Volks Partij de grootste partij was, bleef haar onbetwiste leider, Romme, in de Kamer. Wiegel kan, in deze figuur, eventueel minister van buitenlandse zaken worden. Liever niet, maar zolang Kok en Bolkestein eigenlijk ook hier de dienst uitmaken, kan dat niet zo'n kwaad.
Kortom, Franssens suggestie is een onzalig plan. Het is ook een frivool plan, want sinds wanneer wordt de minister-president gekozen, of benoemd, op grond van de uitslag van een populariteitswedstrijd? Met alle respect voor de Zwolse burgemeester en zijn elektriciën-adviseur: sinds wanneer moet de minister-president de leukste thuis zijn?
NRC Handelsblad van 26-01-1996, pagina 7