Een zeldzaamheid in 1949 - en nòg
Prof. dr. H. Berkhof, die zondag overleed, had - en dat vond ik in slechts één necrologie vermeld - vóór de oorlog in Duitsland gestudeerd. Hij had er colleges gevolgd aan de Christelijke hogeschool van de Belijdende kerk, een centrum van geestelijk verzet tegen het nationaal-socialisme.
Hij is ook, vlak na de oorlog, enige tijd als predikant in Duitsland werkzaam geweest, meen ik me te herinneren, maar daar wil ik van af zijn. Ik elk geval was hij een zeldzaamheid in ons land: een kenner van Duitsland. Het is als zodanig dat ik hem voor het eerst ontmoette en hij een diepe indruk op mij maakte.
Dat was begin 1949. Er werd toen, op een weekeinde, op Woudschoten, het conferentieoord van de Nederlandse christen studentenvereniging (NCSV) te Zeist, een conferentie over Duitsland gehouden, waar ik als jong redacteur door de krant naar toe gestuurd werd.
Er namen ook Duitsers aan die conferentie deel, en ook dat was in 1949 nog een zeldzaamheid. Ze gedroegen zich schuchter, want het besef van wat hun landgenoten Nederland nog kort tevoren hadden aangedaan - of althans het besef dat Nederland de Duitsers toen nog niet welgezind was, woog zwaar op hen.
Er was er één, een vakbondsman die Jacobi of Jacoby heette - ik ben zijn naam daarna nooit meer tegengekomen - die zich daardoor niet al te zeer liet neerdrukken. Hij was levendig en geestig. Toen hij op een goed ogenblik ‘Herr Doktor’ genoemd werd, zei hij: ‘Ik ben een van de weinige Duitsers die geen recht op die titel hebben.’
Van de Nederlandse deelnemers kan ik mij slechts weinigen herinneren, behalve Hebe Kohlbrugge, beroemd van de ‘Zwitserse weg’ in de oorlogsjaren, Max Kohnstamm, prof. Schokking, die toen op het punt stond hoogleraar in Keulen te worden, waar hij een eerste generatie Duitse politicologen heeft opgeleid en prof. Kuin van Unilever.
En natuurlijk Berkhof. Die hield een inleiding die voor mij, die zich nooit tevreden had gesteld met het begrijpelijk, maar toch oppervlakkige beeld van de Duitsers en hun geschiedenis, dat toen in Nederland courant was - en helaas veelal nog is - een eye-opener was of beter misschien: onder woorden bracht wat ik slechts vaag vermoedde.
En toen, later dat jaar, de krant ter gelegenheid van Goethes tweehonderdste geboortedag een nummer van het zaterdagse bijvoegsel aan Duitsland wijdde, verscheen er, op mijn suggestie, een artikel van Berkhof in, dat nog verhelderend is. Een passage eruit wil ik hier aanhalen:
‘Tot vandaag toe wordt dit volk door een overgecompenseerd minderwaardigheidscomplex beheerst. Het gevolg daarvan is dat de gevaren en gevolgen van de moderne autonome cultuur pas in Duitsland voluit zichtbaar zijn geworden.’
‘Het imperialisme, nationalisme en kolonialisme hebben alle Europese grootmachten beheerst. Bij de meeste echter kon deze mentaliteit zich rustig, geleidelijk en betrekkelijk onopvallend ontplooien. Toen Duitsland zijn schade wilde gaan inhalen, waren de andere machten min of meer verzadigd. Daar kondigden zich zelfs reeds allerlei ontbindingsverschijnselen aan, maar ook deze betrekkelijk geleidelijk en daarom nog veelszins onopvallend.’
‘Duitsland kwam achteraan. En juist daarom kwam het vooraan. In het snelle en brutale proces van achterstand-inhalen werd Duitsland juist het gebied waar de afgronden en demonieën van Europa's weg het meest onverhuld openbaar werden.’
‘Zo is Duitsland in de laatste eeuw, en vooral in de laatste decennieën’ - let wel: Berkhof spreekt in 1949 - ‘door de omstandigheden een merkwaardige “representerende” rol in Europa gaan spelen. Het doorleeft de Europese problematiek het eerst, met alle pijn daaraan verbonden.’ (...)
‘In 1918 is Duitslands imperialisme kapotgeslagen en is dit land in een chaos en nihilisme terecht gekomen waar andere volken pas later en minder opzienbarend deel aan hebben gekregen. Duitsland heeft toen als eerste echt Europese mogendheid (Mussolini kan men in dit verband niet geheel au sérieux nemen) naar een nieuw middel gegrepen om de chaos te overwinnen: naar een nieuwe religieuze idee, die van staatswege aan het volk werd opgelegd, de idee van de goddelijke zending van het Germaanse ras.’
‘Daarmee trad Duitsland “de nieuwe Middeleeuwen” (Berdjajev) binnen - waar het Japan en Rusland ontmoette, die de eerste Middeleeuwen eigenlijk nooit verlaten hadden. Duitsland heeft, “optredend” voor heel Europa, bewezen dat we hier met een middel te doen hebben dat erger is dan de kwaal, een middel dat het nihilisme niet overwint, maar pas goed op de troon zet.’
‘En nu Duitsland deze doodlopende weg ten einde is gegaan, krijgt het, opnieuw Europa “representerend”, de keuze te doen tussen beide andere machten die als geneesmeesters van Europa willen optreden: de democratie en de communistische ideologie.’
Zeker, voor de ervarener man die ik nu ben, klinken er, bij herlezing, bekende geluiden uit deze passage Rauschnings Die Revolution des Nihilismus en Helmut Plessners Die verspätete Nation bijvoorbeeld. Maar dat laatste kende ik toen nog niet, en de andere deelnemers aan de conferentie evenmin, denk ik.
Ook is het einde van de passage duidelijk gedateerd. Maar in 1949, met de Koude Oorlog in volle gang, was het communisme, althans de Sovjet-Unie het grote gevaar geworden, ook voor dominees, van wie velen later anders gingen denken. Met de wetenschap van vandaag weten we dat de keuze waarvoor, volgens Berkhof, Duitsland stond, nooit reëel is geweest, want de communistische ideologie is voor Duitsland nooit een optie geweest. Maar we weten ook dat Duitsland, waar het kon kiezen, voor de democratie gekozen heeft en deze keuze bijna een halve eeuw trouw is gebleven.
De Duitse geschiedenis is niet in 1945 opgehouden. En zij staat ook niet los van de Europese geschiedenis. Dat is iets wat te weinig Nederlanders beseffen. Berkhof wèl - al in 1949.
NRC Handelsblad van 22-12-1995, pagina 7