Wat Kok vergat
Zelden is een partij in zo korte tijd zo veranderd als de Partij van de Arbeid. Twintig jaar geleden was het een partij vol revolutionair pathos, die zich trots socialistisch noemde. Nu neemt zij, met haar leider Kok, ‘definitief afscheid van de socialistische ideologie’ en doet zij afstand van ‘alomvattende maakbaarheidspretenties met betrekking tot mens en maatschappij’.
Velen verwelkomen dit nieuwe realisme, dat al, voor het eerst sinds ruim veertig jaar, een samengaan van sociaal-democraten en liberalen in een kabinet had mogelijk gemaakt, maar nog om een theoretische rechtvaardiging vroeg. Kok heeft die nu gegeven in zijn Den-Uyl- lezing van maandag.
Dat is in hem te prijzen, maar kan een partij zo'n metamorfose, zo'n ‘afschudden van ideologische veren’, om een andere uitdrukking van hem aan te halen, overleven? En zal zij bij de mensen ‘enthousiasme weten los te maken’ voor een politieke visie waarin ‘juist een actieve publieke sector die zich, al naar gelang van de omstandigheden, op vele terreinen mag bewegen, geboden’ is?
Koks analyse mag juist zijn, maar het is moeilijk voorstelbaar dat de mensen de straat op zullen gaan, marcherend onder vaandels die deze leuze verkondigen. Bovendien: die sociaal-democratische visie, zoals door Kok geformuleerd, markeert wel heel gebrekkig de verschillen die haar scheiden van de grote tegenstander, de visie der liberalen, met wie Kok nu in één kabinet zit.
De grote tegenstander, inderdaad - want tegenover de sociaal-democratische visie stelt Kok slechts één andere, de liberale, die ‘de betrokkenheid (bemoeienis) van de overheid, de publieke sector (zal) willen minimaliseren’. Verschillen zijn er zeker, maar - alweer: zoals door Kok geformuleerd - slechts in graad. Wat dàt betreft, zouden PvdA en VVD, als er geen sociale en culturele verschillen waren, vleugels van één partij kunnen zijn.
Intussen voelen de christen-democraten zich door Kok miskend. Hij noemt ze helemaal niet. Dat is niet erg billijk, want de verzorgingsstaat, die hij ‘de mooiste prestatie van (...) menselijke en georganiseerde wilsvorming’ noemt, schrijft hij wel heel sterk op het conto van de sociaal-democratie.
Daarmee doet hij de christen-democratie - en de geschiedenis - weinig recht. Ook zij is, te beginnen met de encycliek Rerum novarum (1891), verantwoordelijk voor een denken waaruit ten slotte de verzorgingsstaat ontstond. En vergeet de bijdragen van protestanten als Kuyper en Talma niet, of die van het liberale kabinet-Pierson (1897-1901). En wat de naoorlogse sociale verworvenheden betreft: die zijn ook niet uitsluitend te danken aan de PvdA, die per slot van rekening slechts zesentwintig van de vijftig jaar regeringsverantwoordelijkheid heeft gedragen.
Misschien heeft Kok de christen-democratie vergeten omdat hij zo geobsedeerd is door het succes van het liberalisme. Hij spreekt over de ‘grotere aantrekkingskracht van het liberale gedachtengoed’ en van de ‘zich “individualiserende” samenleving’, die om een tegenwicht vraagt.
Hier vergeet hij dat ook de PvdA, niet zo lang geleden, een hyperindividualistische periode heeft gekend. Het was in de jaren zestig en zeventig, toen alles niet alleen kon, maar ook mocht. Ja, wat mocht moest bijna. Het huwelijk was een conservatief overblijfsel, en zaken als overspel, drankmisbruik en stikkies-roken waren bewijzen van progressiviteit.
Een liberaal zou tegen dit alles geen bezwaar hebben, maar oorspronkelijk was de sociaal-democratie juist erg preuts en gekant tegen al te individualistische genotsbeleving. Die hoorde dan ook niet thuis in een filosofie die in de eerste plaats op de gemeenschap, zij het die van één klasse, gericht was.
Zo bezien, zijn die jaren zestig en zeventig helemaal niet socialistisch geweest en was Den Uyl, toen onbetwist leider van de PvdA, daarin een vreemde eend in de bijt. Want hij, zelf een braaf huisvader, moest persoonlijk niets van dat anarchisme hebben. Maar ook hier heeft hij zijn voet niet dwars gezet. Zijn verantwoordelijkheid voor de neergang van zijn partij is groot.
Als leider van een nationaal-democratische partij kan Kok natuurlijk de internationale dimensie niet veronachtzamen. Hij wijdt er dan ook enkele passages aan, maar opmerkelijk is dat hij deze niet relateert aan de sociaal-democratie of aan de verzorgingsstaat. Ze komen min of meer plompverloren in zijn verhaal voor, zonder aansluiting bij het voorgaande en het volgende.
Dat is opmerkelijk, maar ook kenmerkend voor een bepaald soort Nederlands denken. In het CDA-rapport Nieuwe wegen, vaste waarden wordt de internationale dimensie ook plichtmatig vermeld, maar nergens wordt de vraag gesteld, laat staan beantwoord, of een verenigd Europa Nederland zal toestaan zijn sociale stokpaardjes te blijven berijden.
De vraag of het ideaal van het verenigd Europa en het ideaal van de verzorgingsstaat wel altijd verenigbaar zijn en, zo neen, of het laatste ideaal dan geen offers zal moeten brengen, stelt de sociaal-democraten voor een nog groter dilemma dan anderen, want zij zijn vanouds belijdende internationalisten. Maar dat internationalisme is al heel gauw een lege huls gebleken. En het is juist de verzorgingsstaatsgedachte die op gespannen voet met het internationalisme kwam te staan. Immers, die gedachte kon, bij afwezigheid van wereld- of een Europese regering, slechts nationaal verwezenlijkt worden. Zo kwam in de plaats van het ouderwetse nationalisme van koning en vaderland het nieuwe nationalisme van de verzorgingsstaat.
Al in 1950 zag de PvdA'er Max Kohnstamm deze tegenspraak: ‘De keus vóór een geperfectioneerd dirigisme brengt onverbiddelijk mee de keus tegen het inslaan van de enige weg die Europa economisch gezond kan maken en - misschien nog belangrijker - tegen het enige politieke ideaal dat West-Europa bezieling kan geven’ (Wending, januari 1950). Aan de socialistische partijen de keus, schreef hij.
Maar die hadden hun keus toen al gemaakt, want korte tijd later zei een cynicus: ‘De enige nationalisatie die geslaagd is, is de nationalisatie van de socialistische partijen.’ Wanneer fractieleider Wallage nu waarschuwt dat Nederland niet tot elke prijs moet willen meedoen aan de EMU, dan is hij ook eerder nationalist dan internationalist. Aan dit - allesbehalve theoretische - probleem heeft Kok maandag te weinig aandacht geschonken.
NRC Handelsblad van 15-12-1995, pagina 7