Het vergruisde beeld
Meestal wijkt het beeld dat een natie van zichzelf heeft, nogal af van dat hetwelk de buitenwereld van haar heeft. Ook Nederland ontkomt niet aan die tegenstrijdigheid. ‘We dachten altijd, en sommigen denken nog, dat Nederland een witte engel in een duistere wereld is’, zei het Tweede-Kamerlid Hoekema (D66) onlangs.
En A. van Staden, directeur van het Instituut Clingendael, zei: ‘We geloven altijd van onzelf dat we erg menslievend en goed zijn’. Beiden zeiden dit tegen een verslaggever van de New York Times, die hier kwam informeren naar het gedrag van de Nederlandse blauwhelmen in Srebrenica.
Want het was langzamerhand ook tot de Amerikaanse pers doorgedrongen dat hun rol, al dan niet gedwongen, minder heroïsch was geweest dan de Nederlandse regering, minister Voorhoeve in de eerste plaats, oorspronkelijk had rondgebazuind. Die correctie klopte niet met het beeld dat de Nederlanders graag van zichzelf geven.
Het is overigens een beeld waarin vele Amerikanen graag geloven, sinds generaties opgevoed als ze zijn met de verhalen over het jongetje met zijn vinger in de dijk en Hans Brinker met zijn zilveren schaatsen - verhalen die, tussen haakjes, ontsproten zijn aan Amerikaanse en niet aan Nederlandse fantasie. Maar ze hebben ons wèl een beeld in Amerika bezorgd dat anderen ons benijden.
Dat beeld nu dreigt, om met Jan Romein te spreken, vergruisd te raken door de verhalen over Srebrenica. Trouwens, er was de laatste decennia al enigszins de klad in gekomen door verhalen over onze verregaande permissiviteit, die zelfs kinderporno zou dulden. Of die verhalen allemaal juist waren, doet er niet toe: het gaat om het beeld.
Europese volken zijn doorgaans cynischer dan het Amerikaanse, en die hebben altijd de verhalen over onze braafheid met een korrel zout genomen. Als u wilt: zoals de waard is vertrouwt hij zijn gasten. In elk geval kunnen ze de Nederlandse zedenpreker nu met een zeker leedvermaak Srebrenica en ons uit de hand gelopen drugbeleid voorhouden.
Dat laatste is trouwens geen verhaal. Het is de werkelijkheid. Wanneer blijkt dat onder regie van justitie en politie enkele honderdduizenden kilo's softdrugs en enkele honderden kilo's harddrugs op de markt terechtkomen, dan is dat een werkelijkheid die alle verbeelding tart. Welke Nederlander kan dat nog aan het buitenland uitleggen?
In elk geval kan een Europees land dat zoiets gedoogt, door zijn partners nauwelijks als een serieuze partner beschouwd worden. Het is niet alleen dat ze niet meer geloven dat Nederland een ‘witte engel in een duistere wereld’ is - voor onze morele praatjes haalden ze toch al hun schouders op -, het is dat ze überhaupt niet meer naar zo'n land luisteren.
In een vorig artikel heb ik de vraag gesteld naar het rendement van alle ijver die wordt gestoken in het denken over onze, al dan niet herijkte, buitenlandse politiek. Wie leest al die rapporten die de vrucht van die ijver zijn, vroeg ik. In Nederland zelf zullen er al weinigen zijn die daar de tijd voor hebben. Maar het buitenland zal vinden dat we eerst onze eigen huishouding maar op orde moeten hebben, alvorens het aandacht wil besteden aan onze - misschien prachtige - ideeën.
Dat geldt niet alleen voor al die rapporten maar ook, zo moeten we vrezen, voor de voorstellen van de regering zelf, bijvoorbeeld in verband met de Intergouvernementele Conferentie van 1996 (Maastricht II). Te denken dat die op hun merites beschouwd zullen worden, is een illusie. Ze plegen voornamelijk te worden beoordeeld naar het prestige van het land dat ze indient, en het Nederlandse prestige is, terecht of ten onrechte, op het ogenblik niet zo groot. Maar dat schijnt niet iedereen te deren. Onlangs hoorde ik een Nederlandse europarlementariër bepleiten dat Nederland opnieuw in Europa het voortouw zou nemen, zoals minister van buitenlandse zaken Beyen dat in 1955 samen met zijn Belgische collega Spaak had gedaan, daarmee de stoot gevend tot de Europese Economische Gemeenschap (die later Europese Gemeenschap zou heten en nu Europese Unie heet).
Dat is inderdaad Beyens, zo men wil: Nederlands, historische verdienste geweest. Maar iemand moet wel in een soort broeikas leven om te denken dat zoiets zich laat herhalen. Veertig jaar geleden had ‘Europa’ zes lidstaten, waarin Nederlands invloed omgekeerd evenredig groter was dan in een Europa van vijftien lidstaten.
Bovendien stond Frankrijk toen nog niet onder gaullistisch regime en was het dus gevoeliger voor een beroep op Europese solidariteit. Duitsland hield zich toen - het was nog maar tien jaar na de oorlog - grotendeels koest en liet het initiatief graag over aan anderen, in de praktijk vaak aan Nederland. Die omgeving is nu totaal anders, waarbij we nog niet eens spreken over de rol van het Verenigd Koninkrijk en de neutrale mogendheden, die toen nog geen lid waren. Het idee van de europarlementariër doet denken aan het plan voor ‘civiel Europa’, waarmee het kabinet-Den Uyl zo'n twintig jaar geleden op de proppen kwam: een Europa dat zich voornamelijk zou bepalen tot het betrachten van civiele deugden en de zorg voor de veiligheid aan de Amerikanen zou overlaten. Een Nederlandse zelfprojectie op Europa, die er totaal geen rekening mee hield dat andere, en belangrijkere, Europese landen uit een volstrekt andere traditie denken. We hebben dan ook niets meer over dat plan vernomen.
Nu, in 1995, komt daar nog bij dat Nederlands reputatie - ik herhaal: terecht of ten onrechte - niet van dien aard is dat anderen onmiddellijk bereid zullen zijn naar ons te luisteren. En nu de ‘witte engel’ ook zelf is gaan twijfelen aan zijn reputatie - getuige het zelfonderzoek over Srebrenica en de enquête-Van Traa - zal die bereidheid nog geringer zijn.
Er is een parallel met het parket waarin secretaris-generaal Claes is terechtgekomen. Niemand zal ontkennen dat dit niet alleen de NAVO, maar ook de reputatie van zijn land van herkomst, België, kwaad doet. Zijn schuld is nog niet bewezen, maar al in een vroeg stadium hebben Nederlandse ministers zich afgevraagd of hij wel kon aanblijven. Ook onze reputatie is niet meer brandschoon. Zouden wij er niet goed aan doen ons, hangende een eindoordeel (dat, als het gunstig uitvalt, als een oordeel in eigen zaak zal worden uitgelegd), op z'n minst een beetje gedeisd te houden?
NRC Handelsblad van 13-10-1995, pagina 7