Voer voor gepensioneerden
Er zijn, geloof ik, nooit zoveel rapporten verschenen over Nederlands buitenlandse en veiligheidspolitiek als in het afgelopen jaar. Hele boekwerken waren daaronder, waarvan de kroon spant het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) Stabiliteit en veiligheid in Europa, dat op zichzelf weer vergezeld ging van een hele reeks ‘voorstudies’ en ‘werkdocumenten’.
Een toonbeeld van ijver en tierischer Ernst waarmee wij in Nederland die zaken aanpakken. Eén vraag kwelt mij evenwel: wie leest al die rapporten? Er zal wel ergens op Buitenlandse Zaken een ambtenaar zijn die dat allemaal tot zich neemt, en misschien dat er iets van zijn bevindingen langs hiërarchische weg naar boven doordringt, naar minister Van Mierlo, wiens afkeer van het lezen van lange stukken notoir is.
Maar anderen? Kamerleden zouden er ook profijt van kunnen trekken, maar die hebben er gewoon geen tijd voor die honderden bladzijden te lezen. Andere werkenden ook niet. Blijven over enkele geïnteresseerde gepensioneerden, die men dan ook vaak ziet op conferenties waar dat soort rapporten worden besproken. Kortom, niets dan lof voor aller toewijding, maar wat is het rendement? Daarbij komt dat de opstellers van die rapporten ze soms zo belangrijk vinden dat ze die in het Engels hebben laten vertalen. Dan wordt de vraag: wie leest die rapporten allemaal? nog klemmender. Is hier niet sprake van een schromelijke overschatting, zo niet van zichzelf, dan toch van de betekenis van Nederland of van het debat dat zich, in kleine Nederlandse kring, afspeelt?
Het doet mij denken aan een conferentie in 1981 waarin oud-minister Schmelzer met trots vertelde hoe kort tevoren Nederlandse christen-democraten en Franse geestverwanten, van wie de eersten intégration hadden bepleit en de tweeden indépendence, het eens waren geworden over de formule interdépendence. Nu, zei degeen die de discussie op die conferentie samenvatte, toen zal er wel een zucht van verlichting op de Quai d'Orsay zijn opgegaan.
Van directe invloed van zulke rapporten - er zijn er meer dan die van de WRR - op het beleid is, zo ooit, in elk geval nu nog weinig bespeurbaar. In de onlangs verschenen Memorie van Toelichting van Buitenlandse Zaken zijn er geen sporen van te vinden. De tijd die lag tussen het verschijnen van die rapporten en dat van de Memorie van Toelichting was daar, als we de vakantie daar nog van aftrekken, alleen al te kort voor.
En dan nog: regeringen erkennen niet graag de invloed van anderen te hebben ondergaan, als ze hun raad al hebben gevolgd. Dat doet me denken aan een andere anekdote: een Texaanse duvelstoejager, die overal zaakjes opknapte - in Somalië, Cambodja, Tsjetsjenië (waar hij onlangs vermoord werd) - zei eens: ik laat me altijd voor mijn adviezen betalen, want naar gratis advies luisteren regeringen niet.
Maar terug naar de Memorie van Toelichting van Buitenlandse Zaken, want daar gaat het per slot van rekening om. Daar is het beleid te vinden, dat zovele instituten, raden en organisaties proberen te beïnvloeden. Laten we al dadelijk zeggen dat deze Memorie van Toelichting zich gunstig van vele harer voorgangsters, die vaak plachten met de deur in huis te vallen, onderscheidt door te beginnen met een analyse van ‘het veranderende wereldbeeld’.
Het is een zeer leesbaar hoofdstuk, dat de hand, althans de invloed, verraadt van de journalist die de minister eens was. Ik weet wel: er zijn Nederlandse ambassadeurs die een beetje ongeduldig worden bij het aanhoren van de wereldomvattende visies die de minister pleegt te ontvouwen. Wat, zo reageren ze, betekent dat allemaal in concreto? Ze willen boter bij de vis. Dat ongeduld is begrijpelijk, maar in een Memorie van Toelichting misstaat zo'n min of meer filosofische inleiding niet.
Ook wat de inhoud betreft, valt er weinig op die inleiding aan te merken. Curieus is alleen dat de minister, die zo'n fervente aanhanger van integratie is, zo de nadruk erop legt dat ‘wij leven in een wereld van staten’. Er is, zo gaat hij door, ‘voorshands geen alternatief voor de staat als bouwsteen van de internationale orde. Multilaterale organisaties worden door hun lidstaten gedragen. Om tot hechtere internationale samenwerking te komen heeft men het stevige bouwmateriaal van de staten nodig.’
Of is die passage niet van de hand van minister van Mierlo, maar van zijn collega Pronk? Opmerkelijk is dat zij niet voorkomt in de alinea's die aan Europa zijn gewijd - hoewel ook Europa voorlopig nog een ‘wereld van staten’ is -, maar in dat gedeelte van de inleiding dat over ‘Afrika en andere probleemgebieden’ gaat. Hier schijnt de integratie tussen beide delen van het ministerie - Ontwikkelingssamenwerking en de rest - nog niet helemaal gelukt. Dat is opmerkelijk, want het doel van de hele herijkingsoperatie - waarover ook al talloze rapporten en nota's zijn verschenen - was juist om het hele beleid naar buiten toe te integreren. Het was een idee van Pronk, al neergelegd in zijn nota (ook een heel boekwerk) Een wereld in geschil uit 1993. Daar verschijnt ook voor het eerst het woord herijking.
Het idee is beleid geworden, maar de verwezenlijking ervan is, als we de nog niet geheel geslaagde integratie van de inleiding van de Memorie van Toelichting als maatstaf nemen, nog moeilijk; en zeker is Pronk niet de man ernaar zich de kaas van het brood te laten eten door een man als Van Mierlo. De werkelijke integratie van beleid zal dus waarschijnlijk moeten wachten totdat beiden van het toneel zullen zijn verdwenen, wat, alleen al op grond van de vooruitzichten van beider partijen, in 1997, of al daarvóór, te verwachten is.
NRC Handelsblad van 10-10-1995, pagina 9