Verschil in beschaving
Jaren geleden kreeg ik van iemand een oude Javaanse kris cadeau. Enige tijd later kwam een Javaanse student, aankomend diplomaat, bij mij op bezoek. Aan het eind van het gesprek zei ik tegen hem: ‘O, meneer A., ik wil u eens laten zien wat ik onlangs heb gekregen’, en ik pakte de kris uit de schrijn waarin zij opgeborgen zat, zoals ik een opscheplepel uit een keukenla zou halen.
Op dat ogenblik merkte ik dat ik een grote flater had begaan. Niet dat mijn Javaanse bezoeker iets zei, maar hij nam de kris van mij over op een zo eerbiedige manier, dat ik onmiddellijk besefte dat de kris een heel bijzondere betekenis moet hebben in de Javaanse cultuur.
Wist ik veel van die Javaanse cultuur, hufter die ik was? Want zelden heb ik mij zo een hufter gevoeld - tegenover een vertegenwoordiger van een ‘oude en hoogontwikkelde beschaving’, zoals de koningin maandag in Jakarta zei - een veel oudere en verfijndere beschaving dan de mijne. En ik dacht: en wij hufters hebben driehonderd jaar over die mensen geregeerd, hen op z'n best als kinderen behandelend!
Ik moest aan dit beschamend voorval denken toen ik las dat president Soeharto aan koningin Beatrix een kris had gegeven. Intussen wist ik dat de kris niet alleen maar een wapen is, maar in de eerste plaats een teken van gezag en waardigheid, een symbool dat bij de Indonesische bevolking - niet alleen op Java - in hoge eer staat. Een zeer bijzonder geschenk dus.
En wat was het geschenk dat koningin Beatrix voor haar gastheer had meegebracht? Een ets van Rembrandt? De schatten van Lombok? (Dat zou een sigaar uit eigen doos zijn geweest, en zó bot is Den Haag nu ook weer niet.) Nee, het was een zilveren replica van een Holsteiner fokstier, die president Soeharto kreeg in afwachting van het levende exemplaar, dat nog in quarantaine was.
Zelden is het verschil tussen de twee beschavingen beter geïllustreerd geweest! Nederland bewijst ermee dat de stereotype die de buitenwereld van ons heeft - een boer op klompen - niet ver van de werkelijkheid is. Jaren van cultuurbeleid, toch al karig bedeeld (want cultuur kost geld), zijn voor niets geweest.
Dit gebrek aan savoir-vivre - een begrip waarvoor, kenmerkend, geen Nederlands woord bestaat - uit zich, in het groot, in een ander aspect van het koninklijk bezoek aan Indonesië: de parallelle missie van een zestigtal captains of industry onder leiding van de minister van economische zaken.
Het is prachtig dat zo'n missie naar Indonesië gaat, nog prachtiger dat zij - na de flaters van minister Pronk - daar welkom is. Maar moest dit nu beslist tegelijkertijd met het bezoek van de koningin, dat toch heel andere, minder materiële bedoelingen had?
Of toch niet? Minister Brinkman heeft de cultuur eens een ‘glijmiddel’ voor de export genoemd. Heeft een berekenend kabinet Hare Majesteit een soortgelijke functie toegedacht? Nu ze toch naar Indonesië gaat, kan ze meteen als trekpaard voor onze industrie dienen? Ook als deze bedoeling niet heeft voorgezeten, is er sprake van gebrek aan waardigheid, ja van hufterigheid - niet tegenover de Indonesiërs ditmaal, maar tegenover de Majesteit.
Er is gezegd dat het koninklijk bezoek aan Indonesië niet vier dagen na de viering van 's lands onafhankelijkheid had moeten plaatsvinden, maar òf op die dag zelf òf enkele maanden later. Daarover kunnen we van mening verschillen, maar zeker zou er veel voor hebben gepleit de parallelle missie niet met het koninklijk bezoek te laten samenvallen.
Maar ja, hier blijkt weer uit dat de monarchie in Nederland eigenlijk een vreemd element is - hoe geliefd en geëerbiedigd koningin Beatrix, evenals haar voorgangsters, ook is. Niet voor niets is Nederland als republiek begonnen en heeft het zijn gouden eeuw als republiek beleefd - een republiek waarin de kooplieden voornamelijk de lakens uitdeelden. Gevoel voor waardigheid, voor majesteit was niet hun meest in het oog lopende kenmerk.
We kunnen het ook, met het vaak aangehaalde woord van Huizinga uit Nederland's geestesmerk (1935), anders zeggen: ‘De eenheid van het Nederlandsche volk is bovenal gelegen in zijn burgerlijk karakter. Of wij hoog of laag springen, wij Nederlanders zijn allen burgerlijk, van den notaris tot den dichter en van den baron tot den proletariër. Onze nationale cultuur is burgerlijk in elken zin dien men aan het woord hechten wil.’
En dan gaat Huizinga verder: ‘Onze gansche geschiedenis weerspiegelt die burgerlijke aspiraties. Om burgervrijheid’ - inderdaad: niet om staatkundige onafhankelijkheid - ‘hielden onze voorouders het verzet tegen Spanje vol.’ Maar ook: ‘Uit een burgerlijke sfeer sproten onze weinig militaire geest, de overwegende handelsgeest.’ Onze militaire prestaties te land in 1940, in 1942 en nu weer in 1995 bevestigen Huizinga's uitspraak. De handelsgeest behoeft geen nadere toelichting.
In zo'n burgerlijke natie is de monarchie dus eigenlijk een Fremdkörper. Zo'n natie is ook nauwelijks in staat tot klassiek imperialisme. Eeuwenlang heeft het Nederlandse gezag over Oost-Indië zich dan ook beperkt tot enkele havensteden en hun directe omgeving. Pas later is het de lege gebieden gaan ‘opvullen’ - lees: onderwerpen -, en dan nog voornamelijk teneinde te voorkomen dat anderen zich die zouden gaan toeëigenen. Daar zat weinig imperiale roeping achter.
Toegegeven: voor de onderworpen bevolking maakte het weinig uit of die onderwerping nu geschiedde uit preëmptieve beweegredenen of handelsmotieven dan wel ter meerdere glorie van de Nederlandse natie. Of toch wel een beetje? Het is opmerkelijk dat in landen die door andere mogendheden, zoals Groot-Brittannië, Frankrijk, ja zelfs Portugal, gekoloniseerd zijn geweest, de taal van de ex-kolonisator nog de lingua franca is; in Indonesië niet meer.
Hoe het ook zij - ons geestesmerk verraadt zich ook bij het koninklijk bezoek aan Indonesië niet. Daarom zullen ook de affronten waaraan de koningin van hoogste Indonesische zijde blootgesteld is geweest, wel geslikt worden. Zeker zullen de erfgenamen van onze zeventiende-eeuwse regenten ze op de koop die zij in Indonesië hopen te sluiten, toe nemen. Een volk dat geen majesteit kent, kent ook geen majesteitsschennis.
NRC Handelsblad van 25-08-1995, pagina 7