De Nederlandse zomer van 1995
Gijs van Aardenne heb ik slechts tweemaal ontmoet, en dan nog vluchtig. Toch had ik een band met hem (waarvan hij zich, geloof ik, niet bewust was): het Dordtse huis waar hij woonde, had vóór hem ongeveer een halve eeuw behoord aan de vader en, later, de broer van mijn schoonvader. Ik heb er vaak gelogeerd en er dierbare herinneringen aan overgehouden.
Het ligt (bijna had ik geschreven: lag) in een straatje vlak bij de Grote Kerk, met een voor- en een overtuin. Maar in de overlijdensannonce zag ik dat het adres tegenwoordig anders luidt: wat vroeger de achterzijde van het huis was. Die lag aan een kade, met een glorieus uitzicht op de Merwede.
De herinneringen die ik aan dat oude huis heb, hebben mij altijd enigszins voor Van Aardenne ingenomen: iemand die zo'n huis als zijn woning kiest, kan niet helemaal mis zijn. Het was een volstrekt onpolitiek vooroordeel, maar ik zie in de beschouwingen die na zijn dood in de kranten verschenen, dat het oordeel over hem over 't algemeen erg lovend is - ook in die kranten die niets van de VVD moeten weten.
Dit is des te merkwaardiger omdat Van Aardenne niet verheelde te behoren tot de rechtervleugel van zijn partij. Zo zei hij in 1990 dat de VVD weer ‘een klassiek rechtse partij’ moest worden. Maar misschien is die sympathie toch niet zó merkwaardig: eerlijkheid wordt op prijs gesteld - van welke kant die ook komt. Merkwaardig is wèl dat er nu ook veel begrip blijkt te zijn voor zijn optreden, nu elf jaar geleden, in de RSV-zaak, weswege hij toen werd verguisd. Nu schrijft Jan Tromp, bepaald geen vriend, in de Volkskrant: ‘Zeker achteraf gezien, moet worden vastgesteld dat Van Aardenne tot zondebok werd verheven in een gecompliceerde affaire, waaraan veel partijen schuld droegen.’ (Wèl kan Tromp het niet laten te herinneren aan de ‘bekakte stem’ van Van Aardenne. Als deze plat had gepraat, zou hij dat ook een vermelding waard hebben gevonden?)
Ook Willem Breedveld, evenmin een liberalenvriend, schrijft (in Trouw) dat ook anderen boter op hun hoofd hadden, dat in 't bijzonder de Kamer Van Aardenne ‘telkens weer tot ruimhartigheid jegens het bedrijfsleven dwong. Er vielen massa-ontslagen, en daar waren de Kamerleden niet tegen bestand. Er moest gesubsidieerd worden tegen beter weten in.’ En toen het RSV-debâcle volgde, bleef Van Aardenne met de zwarte piet zitten.
Het is ironisch dat de Kamer nu in een soortgelijke positie staat tegenover een andere liberale minister. Minister Voorhoeve is weliswaar veel linkser dan Van Aardenne - in 1987 (hij was toen fractievoorzitter) zei hij dat de VVD zich ‘niet door grote broer CDA naar rechts moest laten drukken’ - maar de verhouding tussen hem en de Kamer is niet ongelijk aan die tussen Van Aardenne en de Kamer. Immers, nu opnieuw een debâcle. Deze keer van het Dutchbat in Srebrenica, gevolgd door pijnlijke onthullingen over de janboel op Defensie en militairen die de minister telkens op het verkeerde been zetten, waardoor hij gedwongen werd verklaringen te herroepen die hij enkele dagen tevoren had gedaan. Wat hiervan de minister persoonlijk toegerekend kan worden, is nog niet duidelijk - de organisatie op Defensie heeft hij geërfd -, maar hij is politiek wèl verantwoordelijk.
Maar ook hier gaat de Kamer niet helemaal vrijuit. Zij is het geweest die, al onder Voorhoeves voorganger, voortdurend heeft aangedrongen op het sturen van blauwhelmen naar ex-Joegoslavië - ook wanneer de politieke doelstelling onduidelijk was en de militaire middelen onvoldoende. Dat kon niet schelen: als Nederland maar in de eerste rij stond voor de handhaving van internationale rechtsorde en mensenrechten.
Dus ook hier heeft de Kamer boter op haar hoofd. Zal dit haar remmen in het ter verantwoording roepen van de minister? En hoe zal Bolkestein de geestverwante Voorhoeve bejegenen? Hij kan erop wijzen dat hij al vóór Srebrenica de positie van de Nederlandse blauwhelmen ter discussie heeft gesteld, wat toen de verontwaardiging van velen, incluis Voorhoeve en andere liberalen, wekte. Zal Bolkestein nu zijn gelijk halen, eventueel met beroep op de door hem gehuldigde Carrington-doctrine, die wil dat de bewindsman de consequenties trekt uit de fouten van zijn ministerie, ook als hij daar persoonlijk part noch deel aan had? Met Voorhoeves populariteit zal Bolkestein ook rekening moeten houden. Die was in elk geval ten tijde van Srebrenica groot, toen hij helder en zakelijk de posities toelichtte, terwijl zijn collega van buitenlandse zaken er zwijgend en uitgeblust bij zat. Bij het grote publiek, dat geen weet heeft van staatsrechtelijke finesses, zal dat beeld van Voorhoeve nog wel zijn blijven hangen. Het ten val brengen van een partijgenoot-minister oogst nooit dankbaarheid - zeker niet wanneer hij een populair man is.
De Nederlandse zomer van 1995 is nog door een andere beroering gekenmerkt: de beroering in de krantenwereld. Veel kranten zijn in onzekerheid geraakt over wie hun toekomstige eigenaar is, ja over hun voortbestaan zelf. Ik zal me niet over de merites van deze belangrijke zaak uitlaten, maar wil wel enkele kanttekeningen maken.
Zo heb ik mij erover verbaasd dat de redactie van één krant, die dreigt te worden gefusioneerd met haar concurrent, staking als middel van actie heeft gehanteerd. Dat lijkt mij een averechts werkend middel. Immers, daarmee verliest een krant sympathie bij haar lezers, die erop rekenen de krant elke dag in de bus te krijgen (en daarvoor betaald hebben).
Een ander middel, zo hoorde ik een lid van de desbetreffende redactie voor de televisie zeggen, is misschien het voeren van ludieke acties. Ludieke acties! Zeker met gekke petjes op en daaronder vrolijke gezichten. Als collega-journalist heb ik altijd een plaatsvervangende gêne gevoeld bij die aanblik. Belangrijker is evenwel dat de toeschouwer niet bepaald de indruk krijgt dat de redacteuren het water tot de lippen is gestegen, hoewel dat misschien wel het geval is.
Ook wordt vaak het argument gebruikt van de identiteit van de krant, die koste wat het wil gehandhaafd moet worden. Dat kan in vele gevallen waar zijn, maar ik heb het vroeger ook wel horen bezigen door kranten die kort tevoren hun hele uiterlijk (tot en met de kop) drastisch hadden veranderd, zodat zij onherkenbaar waren geworden. Trouwens, je identiteit kan nooit door jezelf worden bepaald. Kortom, zorgvuldigheid in argumentatie en strijdmethode is geboden.
Zorgvuldigheid is sowieso een criterium waarnaar een krant gemeten mag worden. Nog iets over de journalistiek. Ik zag dat het zondagse praatprogramma Het Capitool vervangen zal worden door een forum van, vooral linkse, journalisten. Ik heb daar een paar bedenkingen tegen. In de eerste plaats behoren journalisten te schrijven, niet te praten. In de tweede plaats is de kans groot dat het een zaak wordt van ouwe-jongens-krentenbrood, met vliegenafvangerij en in-crowdgrapjes.
En de Duitse, gelijktijdige Presseclub dan, waar ik graag naar kijk? Tja, Duitsland is een belangrijk land. Elke informatie daarover, ook door pratende journalisten, is mij welkom. Bovendien is het een groot land, dat daarom over meer expertise op velerlei gebied beschikt dan Nederland. Ten slotte wisselt het Duitse forum elke week van samenstelling, wat een waarborg is tegen kliekjesgeest. Dat is het verschil.
NRC Handelsblad van 30-07-1996, pagina 7