Verschil in niveau
Eigenlijk zou ik, wanneer ik in mijn rubriek namen van mensen noem, er niet vanuit mogen gaan dat iedere lezer wel weet wie dat zijn of waren. Bij de tegenwoordige stand van het geschiedenisonderwijs schijnen hele volksstammen geen flauw idee te hebben wie, bijvoorbeeld, Talleyrand, Bismarck, Thorbecke of Drees was. Maar als ik dat allemaal zou gaan uitleggen, zou mijn rubriek een encyclopedie worden.
Ook nog levende personen zijn niet altijd van het lot der vergetelheid gevrijwaard. Wie weet nog wie Max van den Berg is, die onlangs van zich heeft doen horen door moord op Karadzic, Mladic en Milosevic aan te bevelen als bijdrage tot de oplossing van de crisis in ex-Joegoslavië?
Hij was voorzitter van de PvdA van 1979 tot 1986, dus een machtig man, die de macht ook niet schuwde (nu nòg niet, want in een interview zei hij ‘pissig’ te zijn geweest dat hij niet tot burgemeester van Amsterdam was benoemd). Sommigen zullen hem zich nog misschien herinneren als een man met een baard (die hij nu afgeschoren heeft), die daarom wel de ‘ayatollah uit het noorden’ (hij kwam uit Groningen) genoemd werd.
Wat zou de bedachtzame sociaal-democraat W. Drees sr., van wie we eigenlijk ook moeten vertellen wie hij was: tien jaar lang (1948-1958) minister-president, gezegd hebben van de primitieve wanhoopsoplossing van Van den Berg, die zich overigens liever socialist dan sociaal-democraat noemde? Laten we het er voorlopig op houden dat er een verschil in niveau tussen beiden is.
Van het niveau van Drees heeft de lezer onlangs nog kennis kunnen nemen, toen ik (op 4 augustus) passages citeerde uit een hoofdstuk van een boek dat Drees in het laatste oorlogsjaar geschreven had en dat binnenkort, onder redactie van prof. H. Daalder en drs. J.H. Gaemers, voor het eerst verschijnt. (Het hoofdstuk waaruit ik citeerde, verscheen in het juli/augustusnummer van de Internationale Spectator.)
In dat hoofdstuk behandelt Drees ‘de samenhang van het wereldgebeuren’ en het is - in aanmerking genomen de beperkingen van de tijd - opmerkelijk met hoeveel scherpzinnigheid, nuchterheid en kennis van zaken hij een schets geeft van de wereld die het bevrijde Nederland te wachten staat. Op z'n minst logenstraft hij ermee de benaming ‘wethouder van Nederland’, die een latere generatie hem gaf.
In mijn artikel merkte ik op dat Drees in dit hoofdstuk nauwelijks over de toekomst van Duitsland spreekt. Ik zou die opmerking niet gemaakt hebben als ik de inleiding van Daalder en Gaemers beter gelezen had, want daarin staat dat Drees in zijn boek een apart hoofdstuk wijdt aan ‘Hoe te handelen tegenover Duitsland’.
Dat hoofdstuk, dat ik intussen gelezen heb, ademt dezelfde geest van bezonkenheid, zeldzaam in het laatste oorlogsjaar. Zeker, het gehele Duitse volk zal ‘de gevolgen moeten dragen van wat het onder nationaal-socialistische leiding heeft aangericht’, en het zal ‘ditmaal afdoende (moeten) worden ontwapend’. Maar we moeten niet vergeten dat nooit ‘het héle Duitse volk achter Hitler (heeft) gestaan’. ‘De gevangenissen en concentratiekampen (...) spraken een andere taal.’ (Inderdaad waren die tot 1939 uitsluitend door Duitsers en Oostenrijkers bevolkt.)
‘Wraaknemingen tegen het Duitse volk als geheel’ veroordeelt Drees dus. Annexaties van Duits grondgebied ‘zouden zeker op den duur, maar vermoedelijk reeds binnen zeer korte tijd, noodlottig blijken’. En als de Duitse bevolking uit die gebieden verdreven zou worden, zou het in het overgebleven Duitsland ‘een nog veel erger heksenketel’ worden. (Voor annexaties door Polen, vooral in Oost-Pruisen, maakt Drees een uitzondering).
Kortom, ‘men moet onschuldigen, men moet vooral komende generaties niet meer dan uit onvermijdelijke gevolgen voortvloeit doen boeten voor wat misdaan werd door wie vóór hen over Duitsland heersten. Dat is een eis van menselijkheid en recht. Het is ook een eis van welbegrepen eigenbelang.’ Dat belang eist ook dat ‘Duitsland zich kan herstellen en weer ingeschakeld wordt. Economisch ingeschakeld, in de hoop dat het ook geestelijk weer zal zijn in te schakelen’.
Drees heeft in het eerste naoorlogse kabinet, het kabinet Schermerhorn-Drees, zijn inzichten kennelijk niet kunnen laten prevaleren. Het sprak zich voor annexatie van Duits grondgebied uit, maar onder volgende kabinetten schrompelden de eisen steeds verder in, totdat er ten slotte slechts een paar grenscorrecties overbleven, die dan nog in de jaren '60 voor het grootste deel ongedaan gemaakt werden. Maar Drees had wèl gelijk.
Minder gelijk zou hij krijgen met zijn wens dat Duitsland ontwapend zou blijven. Het is zelfs ironisch dat al in 1950, onder het eerste kabinet waarvan hij voorzitter was, Nederland een Amerikaans voorstel om Duitse herbewapening mogelijk te maken secundeerde. Maar toen was de Koude Oorlog op een hoogtepunt, en die had Drees niet voorzien.
Of toch wel? In een apart hoofdstuk over ‘De verhoudingen tot het communisme’ spreekt hij de hoop uit dat ‘Rusland aan de wenselijkheid van samenwerking met andere mogendheden in de internationale politiek het steunen van de communistische agitatie in andere landen opoffert. Maar het kan ook heel anders lopen.’
Immers: ‘De gestegen macht van Rusland en zijn toegenomen prestige kunnen voor de Sowjetleiders ook een aansporing te meer zijn om te trachten het bolsjewisme in zoveel mogelijk landen te doen zegevieren. Dan staat de wereld weer tijden te wachten van de grootste gevaren in de verhoudingen binnen de volkeren en tussen de volkeren.’
Een volgende generatie heeft Drees wel gebrek aan bevlogenheid verweten en de volgende sociaal-democratische minister-president, Den Uyl, om die kwaliteit de hemel in geprezen. Maar aan bevlogenheid sec - die bij Drees overigens, onderhuids, heel goed bespeurbaar is - hebben we niets. Het gaat om het verstaan van de tekenen van de tijd en van de komende. En daarin was Drees de meerdere van Den Uyl. Bovendien was hij niet iemand op wie het woord van een Franse politicus past: ‘Ik ben hun leider, daarom moet ik hen volgen.’
Nota bene: Fragmenten van het hoofdstuk over Duitsland werden opgenomen in het door Paul van 't Veer geredigeerde boek Drees: neerslag van een werkzaam leven (Assen, 1972).
NRC Handelsblad van 11-08-1995, pagina 7