‘De samenhang van het wereldgebeuren’
In het begin van de jaren '50 werkte ik bij de Nederlandse voorlichting in de Verenigde Staten, en in die functie moest ik wel eens de tekst schrijven van redevoeringen die Nederlandse hoogwaardigheidsbekleders, op bezoek in dat land, moesten afsteken. Zo ook met minister-president Drees.
Zijn bezoek viel midden in de oorlog die in Korea woedde. In zijn rede kon een woord over die strijd niet uitblijven. Ik probeerde aan dat woord een dramatisch effect te geven, en zo liet ik Drees spreken over de soldaten die ‘in the bleak hills of Korea’ voor de vrijheid vochten. Drees sprak die woorden ook uit, zij het zonder het drama dat ik erin had willen leggen.
Ik werd hieraan herinnerd toen ik dezer dagen een stuk las dat Drees in de bezettingsjaren - waarschijnlijk in de zomer van 1944 - had geschreven over ‘De samenhang van het wereldgebeuren’. Het was bedoeld als eerste hoofdstuk van een boek, dat toen nooit verschenen is, en verschijnt binnenkort als artikel in de Internationale Spectator.
Waardoor herinnerde dit hoofdstuk mij aan die gebeurtenis in begin 1952? Doordat bleek dat die ogenschijnlijk zo dorre man wel degelijk in staat was tot dramatiek - misschien niet in zijn dictie, maar wèl in zijn proza. In het begin van het hoofdstuk betoogt hij dat de oorlog niet alleen totaal is doordat ‘de burgers niet minder dan de militairen alles aan het oorlogsdoel ondergeschikt hadden te maken’, maar ook ‘in zijn wereldomspannende uitgebreidheid’, en dan volgen deze woorden:
‘In alle werelddelen, op alle oceanen, alom in de lucht is de vreselijke strijd gevoerd. In de verzengende hitte van de Libische woestijn en in de felle kou van de Noordelijke IJszee, bij de koraalriffen in de Stille Oceaan en bij de zandbanken in de Noordzee, aan de kusten van Californië en op de nevelige Aleoeten hebben mensen van alle rassen, van elke huidskleur, van alle godsdiensten met de middelen der modernste techniek elkander bestreden en vernietigd.’ Daar waren mijn ‘bleak hills of Korea’ niets bij.
Maar ook in ander opzicht verrast dit hoofdstuk. De politicoloog prof. H. Daalder en de historicus J.H. Gaemers, onder wier redactie Drees' boek van 1944 dit najaar zal verschijnen, schrijven terecht dat het ‘het vaak geschetste beeld van Drees als vooral ‘de wethouder van Nederland’, ‘de provincialigere Drees’ (M. van der Goes van Naters), die wanneer hij ‘het Albertkanaal overgaat, (...) op een andere planeet’ kwam (S.L. Mansholt) logenstraft.
Drees blijkt wel degelijk, lang vóór zijn minister-presidentschap, diep nagedacht te hebben over het ‘wereldgebeuren’, en zijn artikel getuigt van een gedegen kennis van de geschiedenis. Natuurlijk moet wat hij schrijft gezien worden in het licht van de tijd waarin hij dit schreef en moet het niet beoordeeld worden naar wat er in de vijfitg jaar daarna allemaal is gebeurd.
De tijd waarin hij schreef was optimistisch: de bevrijding kondigde zich in 1944 aan (hoewel zij, wat het grootste deel van Nederland betreft, nog bijna een jaar op zich zou laten wachten). De ‘tweespalt der wereldrijken’, zoals prof. B.H.M. Vlekke de Koude Oorlog noemde, was nog niet zichtbaar. Drees' conclusie is dat, ondanks alles, ‘de eenheid der wereld groeiende is’.
Wel ziet hij een verschuiving van zwaartepunt van het ‘Britse Rijk, dat (...) de kapitaalkracht (heeft) moeten offeren die een zo belangrijk element vormde van zijn macht’, in de richting van de Verenigde Staten, die ‘thans wel voorgoed actief in de wereldpolitiek (zijn) betrokken’. Niet iedereen in het Nederland van 1944 zag dit toen zo.
Wat Rusland betreft (Drees spreekt niet van ‘de Sovjet-Unie’): nu het ‘zich volkomen beveiligd kan voelen, is het denkbaar dat in dat land een zekere ontspanning intreedt’. Hier volgde hij het algemene gevoelen, maar helemaal zeker is hij niet: ‘De houding van Rusland tegenover Polen en andere buurstaten geeft helaas reden tot grote ongerustheid.’ Hier laat het wantrouwen van de oude sociaal-democraat jegens de communisten zich even zien.
Maar als het aankomt op het ‘organiseren van de (internationale) verhoudingen’ zegt hij: ‘de oorlog kan niet worden voorkomen enkel door een pacifistische gezindheid.’ Dit aan het adres van die partijgenoten die het besluit van 1937 om de nationale ontwapening af te zweren, nog altijd moeilijk kunnen verwerken. Het ideaal is een ‘internationale politiemacht’; een ‘internationale luchtmacht’ zou de eerste stap kunnen zijn.
Ook over Europa heeft Drees nagedacht. Hij blijkt minder negatief dan zijn reputatie op dit punt. Maar bevlogen is anders: de ‘gedachte aan een economisch in vele opzichten verenigd Europa zal niet duurzaam ter zijde zijn te stellen’. Later spreekt hij van een tolunie en een muntunie, maar... met behoud van het ‘recht van elk volk om in vrijheid te beslissen over wat met zijn wezen samenhangt’.
Ook zouden ‘Groot-Brittannië en Sovjet-Rusland betrokken moeten worden’ bij ‘de regelingen te treffen in en door een gereorganiseerd Europa’. En Duitsland? Hij spreekt nauwelijks over de toekomstige status van dat land, maar vindt wel ‘dat ons land, welke ook op het ogenblik zijn gezindheid tegenover Duitsland is, niet kan worden gedacht buiten verband met ook Centraal-Europa’. Het is per slot van rekening ‘doorvoerland ten aanzien van Duitsland en Europa in het algemeen’.
Van iemand die spoedig als bewindsman medeverantwoordelijk zou worden voor twee militaire acties in een voormalige kolonie, is het natuurlijk interessant te weten wat Drees van de relatie met Indonesië denkt. Het is de bekende - en ten slotte tragische - spagaat van geven en niet kwijt willen raken.
Voorop staat dit: Nederland ‘ontleent zijn betekenis in de wereld voor een groot deel aan zijn verbinding met de overzeese gebiedsdelen’, maar toch weer niet zó voorop dat niet, ‘welke ook de belangen van Nederland zijn, die van Indonesië zelf de doorslag moeten geven en (...) elke koloniale overheersing van volkeren, zo vatbaar voor ontwikkeling als velen van de Indonesiërs, ten slotte zal moeten eindigen’. Drees hoopt dat ‘Indië en Nederland als gelijken en gelijkwaardigen in een federatief staatsverband’ met elkaar verbonden zullen blijven.
Kortom, een typisch Nederlands standpunt: eerbaar, maar vrij ver van de realiteit. Dat laatste kan overigens Drees nauwelijks verweten worden. De grote meerderheid van zijn landgenoten stond daar nog verder van af. Gegeven de tijd en de omstandigheden - Nederland na vier jaren bezetting geïsoleerd van de wereld - is Drees' kijk op de wereld juist verrassend bij de tijd en - maar dat zal niemand verbazen - nuchter.
NRC Handelsblad van 04-08-1995, pagina 7