Belang is iets vanzelfsprekends
Laten we hopen dat, na de nota van het ministerie van buitenlandse zaken over de ‘herijking’, er een eind komt aan de discussie over het nationaal belang. Want die discussie is een discussie over niets. Er bestaat namelijk niet een objectief vaststaand nationaal belang. Alles is een kwestie van interpretatie.
Er is een tweede reden waarom we een einde aan die discussie moeten verwelkomen. In Nederland is de traditie hardnekkig dat nationaal belang iets onzedelijks is en dat Nederland daarboven verheven is. We kunnen dit de Vanvollenhoviaanse traditie noemen, naar de Leidse hoogleraar C. van Vollenhoven (1874-1933), die betoogde dat Nederland belangeloos was en dat anderen die belangeloosheid ook niet in twijfel trokken.
Vandaar, aldus Van Vollenhoven, dat Nederland, meer dan andere landen, geroepen was om voorop te lopen of, zoals hij schreef, de Jeanne d'Arc van de wereld te zijn. Kortom, het gidsland avant la lettre.
Van Vollenhovens invloed op het denkend deel der natie is groot geweest en werkt nog door. Wanneer minister Voorhoeve onlangs een Wilsoniaan is genoemd (naar de Amerikaanse president Woodrow Wilson), dan is dat niet onjuist, maar waarvoor het voorbeeld zo ver van huis gezocht?
Ook minister-president Den Uyl was, vermoedelijk onbewust, een Vanvollenhoviaan. In een debat - hij was geen minister-president meer - protesteerde hij eens hevig toen een opponent zei dat het kabinet-Den Uyl over 't algemeen het nationaal belang goed behartigd had, en hij haalde, om zijn protest kracht bij te zetten, het beleid van zijn kabinet ten aanzien van Chili, Zuid-Afrika en de ontwikkelingslanden aan.
Den Uyl meende, ongetwijfeld oprecht, dat dit beleid belangeloos was geweest. Maar ook zo'n beleid kon toch, zeker wanneer het de steun heeft van de meerderheid van het parlement (wat het geval was), als in overeenstemming met het nationaal belang uitgelegd worden!
Ja, een politiek van verzet tegen de apartheid en generaal Pinochet en van steun aan de ontwikkelingslanden was toen per definitie in het nationaal belang (zoals dat toen door de meerderheid van de volksvertegenwoordiging uitgelegd werd). Alleen: de beleidsmakers dachten dat dit niet zo was en, als ze het wèl dachten, durfden ze het niet te zeggen: nationaal belang was immers iets vies. Laten we hopen dat de nota over de herijking ook aan die schijnheiligheid een eind heeft gemaakt. Zij schrijft hierover:
‘In Nederland bestaat traditioneel enige schroom om het buitenlands beleid expliciet in het teken van nationaal belang te stellen. De voorkeur ging vaak uit naar formuleringen die boven het directe eigenbelang uitstegen. Daarmee is niet gezegd dat Nederland zijn belangen uit het oog verloor. Het tegendeel is het geval. Het spreekt dan ook vanzelf dat het buitenlands beleid het nationaal belang beoogt te dienen. Dat is niet het discussiepunt. Het gaat erom hoe je die belangen definieert, en dat kan op verschillende manieren...’
Heel goed. In 't kort wordt hier neergezet waarom het te doen is. Het nationaal belang zelf is geen discussiepunt. Dat wordt en werd altijd beoogd. Het is alleen maar hoe dat nationaal belang gedefinieerd wordt, en daarover zullen de meningen altijd verschillen.
Met andere woorden: Bolkestein, die gevraagd heeft om meer aandacht voor het nationaal belang in het buitenlands beleid, had dit niet hoeven te doen. Hij had hoogstens kunnen verlangen dat er niet meer zo schijnheilig over gedaan wordt. En die schijnheiligheid bleek weer uit de reacties op Bolkesteins interventie. De reacties waren puur Vanvollenhoviaans: Nederland is belangeloos, gepraat over nationaal belang is dus on-Nederlands.
Terecht rangschikt de herijkingsnota ook Nederlands streven naar ‘een goed geordende internationale omgeving in Europa en ook in wijder verband’ onder het nationaal belang. Immers, ‘als klein land’ hebben wij daar ‘duidelijk belang’ bij. De groten hebben dat ook wel, maar beschikken ook nog over andere middelen om de wereldorde naar hun beeld en belangen te helpen vormen. (Overigens is het interessant dat de nota Nederland op z'n minst vijf keer een ‘klein land’ noemt. Is de droom van ‘middelgrote mogendheid’ nu definitief voorbij?)
Maar hoezeer het streven naar een internationale rechtsorde ook een nationaal belang is, we moeten de werkelijkheid niet uit het oog verliezen die de liberaal Van Riel eens aldus onder woorden bracht: ‘..wanneer wij volkomen rechtmatig met rechtsnormen werken, dan ziet een ander daarin toch niet veel anders dan de projectie van wat misschien feitelijke machteloosheid is. Op dàt ogenblik heeft het gebruik van rechtsargumenten belangrijk aan waarde verloren’. (Ik zou zeggen: niet aan waarde, maar aan kracht).
En als we nog relativerender willen zijn, kunnen we eraan herinneren dat Nederlands pionierschap op het gebied van het internationale recht ook wonderwel overeenstemde met een ander belang. Het is niet voor niets dat het pleidooi voor een ‘vrije zee’ van de Nederlander Grotius kwam: Nederland had daar immers als zeevarende, handeldrijvende mogendheid belang bij (zijn pleidooi gold overigens alleen voor de Europese wateren). Dus laten wij vrijmoedig en zonder complexen over zoiets vanzelfsprekends als ons belang spreken.
NRC Handelsblad van 18-07-1995, pagina 7