Frustratie en irritatie
Voor eenieder komt een tijd van verantwoording. Zo vraag ik mij, na de val van Srebrenica, af of ik in deze rubriek wel voldoende aandacht heb gewijd aan de oorlog in ex-Joegoslavië. Het antwoord is: nee. In de vier jaar dat de oorlog woedt, heb ik niet meer dan een stuk of tien artikelen erover geschreven.
Dat is niet veel. De vraag die dan rijst is: waarom zo weinig? Wanneer ik dat bij mijzelf naga, dan is dat, naast andere motieven, vooral een gevoel van machteloosheid. Daar schrijf je niet graag over. In elk geval: daar telkens lucht aan te geven gaat vervelen, zo niet ergeren.
Al heel gauw was ik ervan overtuigd dat het scheppen van orde en rust in een land dat ook Hitler nooit helemaal onder de knie had weten te krijgen, een grootscheepse militaire operatie zou vergen, en ik geloofde niet dat iemand - een land of een coalitie van landen - daartoe bereid zou zijn.
Maar het besef was algemeen, ook (zo niet vooral) bij de publieke opinie, dat er iets gedaan moest worden, vooral nadat de beelden van Servische concentratiekampen en verkrachte vrouwen op het televisiescherm waren verschenen. Er werd dan ook iets gedaan, maar zonder dat er overeenstemming was over het doel van de operatie. ‘Bezint eer gij begint’, luidde de weinig heroïsche kop boven een artikel van mij uit augustus 1992, en twee keer - op 11 februari 1994 en 6 juni 1995 - kreeg mijn artikel de kop: ‘God zegene de greep.’
Het is duidelijk dat ik, om het zachtjes te zeggen, vraagtekens plaatste achter de roep om een ‘robuuster’ optreden, die, op verschillende tijden en om ons tot eigen land te bepalen, kwam van zo uiteenlopende mensen als Mient Jan Faber, minister-president Lubbers, toekomstig minister van defensie Voorhoeve en minister Pronk.
Maar om daar nu de vloer mee aan te vegen - daar voelde ik ook niet voor. Hun motieven waren in elk geval onberispelijk, en het optreden waartoe zij opriepen, zou volstrekt rechtmatig zijn geweest en bovendien in overeenstemming met de traditie van een land dat op de bres staat voor de internationale rechtsorde. Vandaar waarschijnlijk mijn huiver telkens op die oorlog terug te komen. Trouwens: wat had ik voor positiefs te stellen tegenover hun voorstellen of zelfs tegenover wat de Verenigde Naties, de Europese Unie of de Noordatlantische verdragsorganisatie in ex-Joegoslavië deden, al was dat minder dan wat de voorstanders van een ‘robuuster’ optreden wensten?
Het is dan ook zonder enige voldoening of gevoel van ‘zie je wel?’ dat ik nu vaststel dat de ramp die zich nu over Bosnië voltrekt - woorden die minister Voorhoeve woensdag in alle eerlijkheid gebruikte - beantwoordt aan mijn somberste voorgevoelens.
Wat nu? Wat er moet gebeuren - beter gezegd: eigenlijk zou moeten gebeuren - weet iedereen. Maar het gebeurt niet. Het zal wel op een terugtrekking van de blauwhelmen en de ‘snelle reactiestrijdmacht’ èn een Amerikaanse opheffing van het wapenembargo op Bosnië uitdraaien. De twee zijn overigens nauw met elkaar verbonden, want als de Bosniërs bewapend worden, lopen de blauwhelmen nog meer gevaar.
Frankrijk heeft dan wel gezegd dat het bereid is te vechten teneinde Srebrenica te heroveren, indien de Veiligheidsraad daartoe de toestemming zou geven; maar die voorwaarde maakt dit aanbod tot een loos gebaar: Frankrijk weet immers dat de Veiligheidsraad, waarin Rusland het veto heeft, daartoe nooit toestemming zal geven.
Volgens het vorige maand verschenen rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid Stabiliteit en veiligheid in Europa ‘is de oorlog in het voormalige Joegoslavië helaas geen op zichzelf staand incident, maar meer een voorbode van situaties die zich nu mogelijk vaker gaan voordoen’. (...) In de luttele jaren sinds 1989-1990 is al komen vast te staan dat (burger)oorlogen van dit type, wanneer zij eenmaal zijn uitgebroken, zeer moeilijk zijn te beheersen of te beëindigen.(...)
‘Kortstondig optimisme over de mogelijkheden tot effectief optreden van de Verenigde Naties is teloorgegaan in de straten van Mogadishu (en Sarajevo). Het is nu eenmaal één ding om, zoals de afgelopen jaren is gebeurd, vooral binnen de CVSE (nu OVSE) ‘spelregels’ af te spreken voor de wijze waarop aan rechten van minderheden gestalte kan worden gegeven binnen de nationale staatsstructuur, maar het is heel iets anders om dergelijke elementen van een internationale veiligheidsordening daadwerkelijk af te dwingen waar overredingskunst tekort schiet.
‘Daarvoor is actie vereist - het opleggen van “vrede” ofwel herstel van wet en orde buiten het eigen land en/of verdragsgebied in derde landen - waarvan de draagwijdte en tijdsduur niet gemakkelijk zijn te overzien en waarvoor de animo toch al aan nauwe grenzen is gebonden. Ook in West-Europa, dat toch van nabij betrokken is, blijkt de bereidheid vredesopleggende taken te aanvaarden waarbij de strijdende partijen moeten worden “gepacificeerd” door geloofwaardig gebruik van geweld (of het dreigement daartoe) vrijwel nihil.’
Ook deze sombere schets is na enige weken bewaarheid. Zeker is slechts dat de ramp in Bosnië onherstelbare schade heeft toegebracht aan de geloofwaardigheid van de VN als vredesinstrument. Wie zal nu nog troepen willen afstaan aan Van Mierlo's VN-legertje? Zelfs Nederland niet.
En wat het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid van de Europese Unie betreft - het minst wat daarvan gezegd kan worden is dat de sfeer daarvoor niet bepaald gunstig is. Getuige de Franse verwijten over de passiviteit, zo niet medewerking aan etnische zuivering, van de Nederlandse blauwhelmen in Srebrenica.
In plaats van vereende actie zal, naar te vrezen valt, zich eerder een gevoel van irritatie, frustratie, machteloosheid en cynisme meester maken van de mensen - niet alleen van vernederde veteranen. Uit zo'n gevoel is nooit iets goeds voortgekomen.
NRC Handelsblad van 14-07-1995, pagina 7