Einde van de democratie?
Degeen die mij het naast is, heeft indertijd enkele aandelen Koninklijke Nederlandsche Petroleum Maatschappij geërfd. Daardoor ben ik, zijdelings en op minischaal, betrokken bij het wel en wee van Shell. Dat verklaar ik maar vooraf. Ieder mag dan het zijne denken over wat ik nu, op mijn beurt, over de Brent Spar en zijn nevenverschijnselen ga zeggen.
Veel is het niet, want, zoals prof. H. Achterhuis zaterdag op deze pagina schreef, ‘de kruitdampen lijken nog te weinig opgetrokken om hier op dit moment veel zinnigs over te zeggen’. Maar toch zijn er een paar dingen die mij dwarszitten, wat betekent dat ik er het precieze antwoord niet op weet.
Zo was het belangrijkste argument tegen het afzinken van de Brent Spar dat daarmee de zee nog meer vervuild zou worden met zware metalen. Maar hoe zit het dan met die mangaanbollen die al miljoenen jaren op de bodem der zee liggen? Moeten die niet hoognodig naar boven gehaald worden?
En hoe zit het met de honderden, zo niet duizenden, vrachtschepen die, meestal beladen met wapentuig, in beide wereldoorlogen, vooral door Duitse onderzeeboten getorpedeerd werden? Vervuilen hun wrakken niet al sinds vijftig jaar en langer de zee? Weliswaar is dit geen argument voor het afzinken van de Brent Spar, en tegen het protest ertegen, maar het relativeert het belang van de zaak wel.
Maar ging het eigenlijk wel om de Brent Spar? Was het doel niet veeleer te tonen dat een goed georganiseerde actiegroep in staat was tot wat geen regering en geen politieke partij kan: een multinationale gigant tot capitulatie dwingen en, als onverwachte bonus, de minister-president van een groot Europees land tot wankelen brengen?
Staat dit gelijk aan een sociale revolutie? De marxistische historicus Eric Hobsbawm ontkent dit in een vraaggesprek in de Frankfurter Allgemeine van zaterdag: ‘De groene politiek is de - overigens volledig gerechtvaardigde - politiek van degenen die zich geen zorgen over hun eigen bestaan hoeven te maken.’ Maar ‘daarom juist kan zij zich op de wereldomvattende en lange-termijn-problemen concentreren. En juist daarom ziet ze ook soms het feit over het hoofd dat deze problematiek de gemiddelde Zwitser veel meer zal interesseren dan de gemiddelde Indiaër.’
Daargelaten of het voorbeeld van de gemiddelde Zwitser nu zo gelukkig gekozen is - waar is dat in de zogenaamde ontwikkelingslanden niemand zich stoort aan milieuvervuiling. Daar wordt het als een luxeprobleem beschouwd. Ihre Sorgen möchte ich haben, zeggen zij tegen de rijke landen, ook als kan worden aangetoond dat het opheffen van miljarden Chinezen en Indiaërs (om ons daartoe te beperken) tot ons welvaartspeil tot een milieuramp moet leiden, waarbij vergeleken het afzinken van de Brent Spar het plasje van een baby in een zwembad zou zijn. Maar daarover hebben we Greenpeace nog niet gehoord.
Ook dit is geen argument tegen de actie van Greenpeace, en zijn succes wordt er zeker niet minder door. Zijn grootste succes ligt overigens niet in de capitulatie van Shell, maar hierin dat het erin geslaagd is regeringen in zijn protest mee te krijgen, in de eerste plaats de nu niet bepaald progressieve Duitse regering.
Niet dat de conservatieve ministers Kohl en Waigel gedreven werden door zorg voor het milieu. Het waren motieven van binnenlands-politieke aard die hen lieten protesteren: de Groenen zijn in Duitsland een politieke macht geworden die ontzien moet worden. Dezelfde Kohl en Waigel verzetten zich met hand en tand tegen een snelheidsbeperking op de autosnelwegen: die zou de Duitse economie schaden.
Aan huichelarij in de politiek zijn we evenwel gewend. Bedenkelijker is dat een actiegroep, die geen enkele democratische legitimering bezit, erin slaagt om, door demonisering van één object, in dit geval Shell, een volk ertoe te brengen zijn verstand stop te zetten. Wie ertoe overgehaald was Shell te boycotten, ging bij Esso tanken, dat net zo goed verantwoordelijk is voor de Brent Spar. Maar daarover hebben we Greenpeace evenmin gehoord.
Wanneer een land als Nederland zijn zinnen kwijtraakt, heeft dat geen verdere gevolgen dan een ietwat verwonderd schouderophalen van de buitenwereld, zoals dat het geval was tijdens de rakettencrisis in de jaren '80, maar wanneer in Duitsland, een land van 80 miljoen inwoners, zoveel mensen zo gemakkelijk beïnvloedbaar blijken, dan wordt het griezelig - om welke zaak het ook te doen is.
Behalve Shell en de Britse regering is er één grote verliezer in deze episode: de politieke democratie. Immers, de krachtmeting ging geheel buiten de politiek om; die hobbelde erachter aan. Het was een duel tussen twee tegenstanders die geen van beiden verantwoording verschuldigd zijn aan een democratisch gekozen parlement.
Tot dusver werden de multinationals beschouwd als dè actoren op wie de regeringen der wereld geen greep hadden. Nu heeft een hunner zijn meerdere moeten erkennen in een eveneens politieke actiegroep. De politiek staat erbij en kijkt ernaar, voor zover zij zich niet laat meeslepen.
De acties van Greenpeace zijn nog vrij onschuldig. Maar wie zegt dat minder onschuldige actiegroepen niet op een goed ogenblik zijn voorbeeld zullen volgen? Maar ook zonder zo'n schrikbeeld op te roepen kunnen we de Franse filosoof Jean-Marie Guéhenne gelijk geven wanneer hij zegt dat de macht van de gelegitimeerde staten steeds meer ondermijnd wordt door wat hij noemt: ‘tijdelijke belangengroeperingen’. Het boek waarin hij dit schrijft heet: Het einde van de democratie.
NRC Handelsblad van 27-06-1995, pagina 9