Oranje en de Patriotten
Zelden heeft een koninklijk woord zoveel commentaar gewekt als de rede die koningin Beatrix op 5 mei heeft uitgesproken, en dan meer in het bijzonder deze passage: ‘Er zijn tekenen die wijzen op een reëel gevaar van langzaam afglijden naar een egocentrisch denken en handelen, dat de vrijheid van de medemensen aantast. We zien verschijnselen van onverdraagzaamheid en ontbrekend medegevoel.’ Ja, we staan tegenover ‘de dreiging van een maatschappij die in ontbinding raakt’.
Op zichzelf is het niet vreemd dat het staatshoofd oproept tot eenheid, saamhorigheid en gemeenschapsgevoel. Dat vloeit zelfs uit zijn functie voort: symbool van nationale eenheid te zijn, boven de partijen te staan. De grootmoeder van het tegenwoordige staatshoofd zag, terugkomend uit Londen, de partijen 't liefst afgeschaft.
Zo gezien vallen koningin Beatrix' woorden niet uit de toon. Maar zij hebben een paradoxaal effect gehad: velen hebben ze toegejuicht, anderen daarentegen voelen zich ermee op de vingers getikt. Een andere paradox is dat links, dat traditioneel meer republikeins-gezind is, over 't algemeen tot de juichers behoort, terwijl rechts - althans niet-confessioneel rechts - staat te mokken. Een steen in de paarse vijver.
Ja, hoe linkser, hoe monarchistischer. Minister Pronk stelt koningin Beatrix ‘op één lijn’ met Willy Brandt en Nelson Mandela - twee bij uitstek politieke figuren. En minister Sorgdrager, iets minder links maar op even gespannen voet met het staatsrecht, juicht de ‘impact’ toe die zo'n rede van het staatshoofd zou hebben. Zo spande ieder de koningin voor zijn karretje. Was dat de bedoeling?
En was het de bedoeling dat de VVD, menend dat de schoen haar paste, ging mopperen? Haar politieke leider Bolkestein kanaliseerde handig die opstandige gevoelens in goede banen door zich het koninklijk pleidooi voor meer saamhorigheidsgevoel eigen te maken en er de naam patriottisme aan te geven.
Wie kan daar bezwaar tegen hebben? Patriottisme betekent immers vaderlandsliefde, burgerzin? Ja, maar in de Nederlandse geschiedenis betekent het ook nog iets anders. Daar verwijst het ook naar de Patriotten van de achttiende eeuw, en die waren tegen Oranje - evenals trouwens vele regenten, met wie de tegenwoordige liberalen ook wel eens vergeleken worden. Het volk, daarentegen, was vurig Oranjegezind. Hebben de koninklijke woorden die oude tweedeling onbedoeld nieuw leven ingeblazen?
Of Bolkestein, die zijn geschiedenis kent, zich bewust was van de dubbelzinnigheid van het woord patriottisme? We weten het niet, maar pikant is het wel. We moeten echter voorzichtig zijn met historische parallellen: de grondvester van onze monarchie, koning Willem I, was volgens de historicus J.C. Boogman op sociaal en economisch gebied een voortzetter van de Patriotse en Bataafse traditie.
Zo was hij, evenals de Patriotten waren geweest, voorstander van Nederlands industrialisatie, maar hij stuitte op onbegrip bij de oude regentenklasse, die puur mercantiel dacht en liever in het buitenland belegde. Zijn poging de orangistische en patriotse tradities te verzoenen mislukte. Bij de Belgen vond hij meer respons, al bedierf hij het ook bij hen, zij het om andere redenen.
Maar het woord patriot heeft nog oudere papieren. Oldenbarnevelt sprak op het schavot, waartoe hij mede door toedoen van een Oranje was veroordeeld, deze laatste woorden: ‘Mannen, gelooft niet dat ik een landverrader ben; ik heb oprecht en vroom gehandeld als een goed patriot, en die zal ik sterven.’
In zijn politieke of ideologische betekenis is het woord evenwel via Engeland tot ons gekomen. Het had zich dus ‘verschoven uit de sfeer van liefhebbende gehechtheid aan het vaderland tot die van politiek streven naar volksvrijheid, rechtsgelijkheid, hervorming van de staat, vooruitgang der maatschappij en...revolutie’ (aldus Huizinga in zijn Patriotisme en nationalisme in de Europeesche geschiedenis tot het einde der 19e eeuw, 1940).
In Engeland werd patriot genoemd hij die de rechten van het parlement tegen die van de Kroon verdedigde. De Amsterdamse historicus prof. J.Th. Leersen meent dan ook dat ‘patriottisme eerder als een voorloper van het liberalisme dan van het nationalisme moet worden gezien: middenklasse, verlicht, economisch verzekerd (zo niet zelfvoldaan), de gedachte van individuele vrijheid verbindend met die van sociale consensus en van een verantwoordelijke regering’ (in een artikel in een Iers tijdschrift, 1988).
Maar ook: ‘...met het doel stabiliteit te waarborgen en vervreemding te verhinderen of te verzachten door de belangen van de staat en van de samenleving met elkaar te verzoenen’. In deze formule kunnen Oranje en Patriotten elkaar vinden.
Als onze kroonprins een serieuze student in de geschiedenis is geweest, zal hij zich ongetwijfeld bewust zijn van de - meestal latent blijvende - spanning tussen deze twee polen in ons bestel; en als hij niet de eerzucht koestert net zo goed te zijn als zijn ‘al te volmaakte moeder’, zoals Le Monde de koningin gisteren noemde in een paginalang artikel, dan is er geen vuiltje aan de lucht.
NRC Handelsblad van 02-06-1995, pagina 7