Hoe vaak deze rite herhalen?
In de algemene euforie tijdens en na het bezoek van bondskanselier Kohl aan Nederland klonk er één waarschuwend geluid. Het kwam van het Tweede-Kamerlid Van Traa: ‘Ik kan me herinneren dat na het bezoek van bondspresident von Weizsäcker ook wel is gezegd dat de relaties beter zouden worden.’
Inderdaad. Dat was precies tien jaar geleden. Maar ik kan het nog sterker vertellen: hetzelfde werd ook gezegd na het bezoek van bondspresident Heinemann in 1969. Dat werd toen ook een groot succes genoemd, dat zou bijdragen tot de verbetering van de Duits-Nederlandse betrekkingen (die trouwens op officieel niveau toen al voortreffelijk waren).
Dus: òf ons geheugen is gebrekkig, òf om de zoveel jaar moet een Duitse bondspresident of bondskanselier ons komen vertellen dat het hem vreselijk spijt dat, thans ruim vijftig jaar geleden, hun landslieden ons zo slecht behandeld hebben. Deze keer was het het woord misdadig, dat Kohl gebruikte voor het bombardement op Rotterdam, dat ons verzoende.
Maar voor hoe lang? Straks komt bondspresident Herzog op bezoek. Moet hij zich ook, plaatsvervangend, in het stof wentelen, voordat wij hem in genade aannemen, zoals we dat nu met Kohl gedaan hebben? Hebben wij deze rite nodig voor ons eigen zelfvertrouwen?
Eén ding is zeker: In al die jaren hebben de Duitsers niets gedaan om onze vrees voor hen aan te wakkeren. Goed, Kohl is vorig jaar minder aardig geweest tegen Lubbers, maar waren we zelf ook niet een beetje op Lubbers uitgekeken? En heeft Kohl anders gehandeld dan bijvoorbeeld president Mitterrand in andere gevallen - en misschien ook in dit geval - gehandeld heeft?
Afgezien van deze rimpeling in de betrekkingen tussen beide landen - een rimpeling zoals die zich dagelijks tussen andere landen voordoet - heeft Duitsland zich na de Tweede Wereldoorlog als een Musterknabe gedragen: Europeser en Atlantischer dan zelfs Nederland. Objectief viel de naoorlogse Duitse regeringen niets te verwijten.
Het probleem is dus niet een Duits, maar een Nederlands probleem, misschien wel het probleem dat de historicus Kernkamp bijna honderd jaar geleden al kenmerkte als ‘de prikkelbaarheid van een kleine natie met een groot verleden’ - een prikkelbaarheid die zich na de oorlog jegens Duitsland uitte, met als alibi de Duitse bezetting van 1940-1945 (die, opnieuw objectief gesproken, hier niet erger was dan in sommige andere landen, die minder prikkelbaarheid vertonen).
Terecht schreef J.M. Bik dan ook in de krant van 23 mei: ‘De kanselier is dat nu nog eens van dichtbij komen verzekeren voor een Nederlands gehoor, dat daarover nu zó tevreden is dat de vraag kan opkomen waar het zijn oren en ogen voorheen had. Maar ook dat kan een historische vraag zijn, zij het vooral een Nederlandse.’
Dat het probleem van de Duits-Nederlandse betrekkingen meer psychisch (aan Nederlandse kant dan) dan politiek is, bleek ook uit de bijval die Kohl kreeg voor de Europese geloofsbelijdenis die hij in de Rotterdamse Erasmus Universiteit uitsprak. Hier verschilt het Nederlandse standpunt in niets van het Duitse.
Dat was trouwens al bekend. Dáárvoor had Kohl niet naar Nederland hoeven te komen, maar het was natuurlijk voor de Nederlandse bewindslieden wel prettig om te horen. ‘Wat Kohl zegt over Europa zei ik tien jaar geleden al’, zei een geestdriftige Van Mierlo.
Maar ook Van Mierlo's geheugen is kort - geen wonder van de leider van een partij die zich erop beroemt geen geschiedenis te hebben -, want ook Kohl heeft hetzelfde tien jaar, en langer, geleden gezegd. En Van Mierlo's voorgangers deden dat toen ook al.
Tegenover de euroscepsis van een Bolkestein, die niet in het federale Europa gelooft omdat er geen Europees volk is, kan Van Mierlo echter Kohls steun wel gebruiken. Als hij er maar niet te veel op vertrouwt. Per slot van rekening vertrouwden in september 1991 Lubbers, Van den Broek en Dankert ook op die steun. En wat gebeurde? Ze kregen die steun niet, en Nederland leed zijn zwaarste diplomatieke nederlaag sinds Nieuw-Guinea.
De kardinale vraag is dus of Kohl ook tegenover president Chirac van zijn federale geloof zal getuigen en - beslissender nog - daaraan vast zal houden. Hier is zeker enige scepsis gerechtvaardigd. De Nederlandse ambassadeur in Bonn is niet de enige die gelooft dat, als het er echt op aankomt, Duitsland toch weer de kant van het antifederale Frankrijk zal kiezen.
Dat is dan geen kwestie van onbetrouwbaarheid, maar van genoegen nemen met de op één na beste oplossing. Zonder Frans-Duits akkoord komt geen enkel Europa tot stand, en wanneer Frankrijk een federaal Europa blijft afwijzen - wat het zeker zal doen - staat Duitsland voor de keus: òf een niet-federaal Europa, òf helemaal geen Europa. Het zal dan zeker het eerste kiezen. Wie niet?
NRC Handelsblad van 26-05-1995, pagina 7