Opa vertelt
Naarmate iemand ouder wordt, krijgen zijn verhalen een hoger ‘Opa vertelt’-gehalte. De verteller mag al blij zijn als zijn toehoorders niet gillend weglopen, maar hem beleefd aanhoren, zij het met een blik van verveling. Slechts weinigen zijn bereid in zijn verhalen een niet oninteressante voetnoot bij de geschiedenis te ontdekken.
In de krant van 13 mei stonden twee artikelen over gebeurtenissen die ikzelf, zij het vanaf de zijlijn, heb meegemaakt. In elk geval wekten zij herinneringen in mij wakker, en de verleiding ervan te getuigen is mij te groot geworden. Wie bij het lezen van die getuigenissen gaat gapen, is gewaarschuwd.
Het eerste artikel is dat van Ben van der Velden over de annexatiekoorts waarvan ons land na de oorlog bevangen werd. Vanaf mei 1945 verschenen er tal van brochures, die annexatie van grote stukken Duitsland bepleitten - zonder Duitsers natuurlijk: die moesten hun heil zoeken in het gebied dat zou overblijven nadat Russen en Polen in het oosten en Nederlanders in het westen hun pound of flesh zouden hebben geïnd.
Veel van die brochures waren kennelijk al in de bezettingsjaren geschreven. Zelf herinner ik me een - natuurlijk clandestiene - bijeenkomst op het Leidse Steenschuur in februari of maart 1945, waar de Leidse meelfabrikant De Koster (vader van de latere minister) pro annexatie sprak en de historicus dr. Th.J.G. Locher (leerling en opvolger van Huizinga) anti. Het gehoor, voornamelijk bestaande uit academici, van wie velen in het verzet (ik herinner me, onder anderen, de ouders van het Kamerlid Maarten van Traa), was overweldigend tegen. Dat gehoor was niet representatief. In elk geval had de regering-Gerbrandy toen al besloten annexatie te eisen. Minister van buitenlandse zaken Van Kleffens was er groot voorstander van geworden, nadat hij in het begin van de oorlog zich ertegen had uitgesproken, mede met het argument dat Nederlands katholieke volksdeel dan zo groot zou worden (het was toen kennelijk nog de bedoeling de Duitse bevolking mee te annexeren). De vernielingen van het laatste oorlogsjaar hadden Van Kleffens evenwel bekeerd: uit een verslagen Duitsland zou geen andere vergoeding te halen zijn dan grondgebied.
In het artikel van Van der Velden worden vele namen van brochureschrijvers genoemd - de meeste ervan volstrekt onbekend of vergeten. Tot de bekende voorstanders behoorden mr. G.B.J. Hiltermann en mr. A.J.P. Tammes (schrijver van de Toestand-rubriek van de NRC, later hoogleraar). Voorzitter van het comité pro annexatie was ir. F. Bakker Schut, directeur van het Nationale Plan (een generatie later zou een andere Bakker Schut ook iets met Duitsland hebben, nl. als verdediger van terroristen van de Rote Armee Fraktion).
Een herinnering van grote relevantie is deze: het moet in 1945 of 1946 zijn geweest dat een Amsterdams bankier en lid van de Eerste Kamer mij vertelde dat hij tegenover minister-president Schermerhorn zijn verontrusting had uitgesproken over de annexatiepolitiek van de regering. Schermerhorn had hem toen geantwoord: ik vind het ook buitengewoon griezelig, maar Hare Majesteit wil het.
Grote verbazing bij mijn gespreksgenoot - niet omdat koningin Wilhelmina voorstandster van annexatie zou zijn, haar wraakgevoelens jegens de Duitsers waren wel bekend - maar omdat de verantwoordelijke minister-president zich verschool achter het onschendbare staatshoofd. Maar ja, Schermerhorn was een kind in de zonde van de politiek.
Nederlands eisen werden overigens steeds bescheidener. De Westerse bezetters - vooral de Britten - piekerden er niet over zich nog meer zorgen op de hals te halen dan ze al hadden in het uitgehongerde en vernielde Duitsland met zijn miljoenen vluchtelingen. Ten slotte werden Nederland gebiedjes rond Elten en Tudderen toegewezen.
Maar die werden dan ook in april 1949 met militair vertoon bij Nederland gevoegd alsof het een zwaarbewapende vijand gold, op wie ze veroverd moesten worden. De Belgen deden het slimmer: ook zij maakten aanspraak op Duits grondgebied, maar zagen er op het laatste ogenblik van af deze eisen te realiseren - zonder ze overigens op te geven.
Zo stond Nederland alleen te kijk als landjepikker. België dacht waarschijnlijk toen al aan het toekomstige Europa, waarin, hoe dan ook, met de Duitsers samengewerkt zou moeten worden. Tenslotte heeft Nederland na ongeveer vijftien jaar die gebieden moeten teruggeven.
Het tweede artikel in de krant van 13 mei dat herinneringen bij mij wakker riep, was dat van Mark Kranenburg. Daarin herinnerde hij, naar aanleiding van de toespraak van koningin Beatrix op Bevrijdingsdag, aan de redevoeringen die haar moeder in april 1952 had gehouden tijdens haar officiële bezoek aan de Verenigde Staten.
Daar ben ik, als Nederlands voorlichter in de Verenigde Staten, nogal nauw betrokken bij geweest. Het was de ambassade in Washington niet ontgaan dat de toespraken die koningin Juliana bij bezoeken aan Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk had gehouden, tamelijk zwevend waren geweest (in Londen was zelfs gedempt gelach onder het gehoor te horen geweest). Zoiets mocht in Amerika, op het hoogtepunt van de Koude Oorlog (de oorlog in Korea was in volle gang), niet gebeuren.
En zo toog al heel vroeg een groep mensen onder leiding van ambassadeur J.H. van Roijen aan het werk. Het resultaat was een stuk of vijftien ontwerp-toespraken, die naar Den Haag werden gestuurd. Deze legde minister van buitenlandse zaken Stikker aan Hare Majesteit voor, die - zo gaat het verhaal - daarop een la van haar werktafel opentrok en een stapel door haarzèlf gemaakte teksten te voorschijn haalde.
Een ander verhaal is dat zij, na lezing van de in Amerika geschreven teksten, tegen Stikker zou hebben gezegd: ‘Het bier is weer best’ - een toespeling op een reclametekst van Heineken's Brouwerij, waarvan Stikker, voordat hij minister werd, president-directeur was geweest.
Hoe dan ook - de regering had grote bezwaren tegen de teksten van de koningin, die zij te pacifistisch van toon vond. De koningin wist echter van geen wijken en zou zelfs gedreigd hebben niet naar Amerika te zullen gaan. Zo'n crisis durfde de regering natuurlijk niet aan, en zo hield de koningin redevoeringen waarin de tekstschrijvers die onder Van Roijen gezwoegd hadden, slechts gedeelten herkenden als hun bijdragen.
Ze hielden dan ook hun hart vast voor de reactie bij het Amerikaanse publiek. Maar waar ze geen rekening mee hadden gehouden, was dat dat publiek, zoals overal elders, zelden kritisch luistert naar de inhoud van een rede, zeker als die nogal abstract is. Dat doen pas diegenen die de tekst van de rede lezen, en dat zijn er maar weinigen.
Wat koningin Juliana's Amerikaanse toehoorders zagen, was een duidelijk oprechte en oprecht bewogen vrouw, die geen formeel, kennelijk door anderen geschreven tekst voorlas. En zo kwamen zij toch onder de indruk van onze koningin en werd haar bezoek een groot succes.
En de reactie in Nederland? Slechts Het Parool vroeg zich, het leerstuk van de ministeriële verantwoordelijkheid respecterend, af of de regering misschien en retraite was geweest en daar stemmen had gehoord, die haar opdracht hadden gegeven de koningin zulke pacifistische geluiden te laten horen. De andere kranten waren toen nog niet zo vermetel.
NRC Handelsblad van 19-05-1995, pagina 7