Eén troost: macht corrumpeert
Eind februari 1981, iets meer dan twee maanden voordat in Frankrijk de presidentsverkiezingen zouden worden gehouden die François Mitterrand aan de macht zouden brengen, hield het Nederlands Genootschap voor Internationale Zaken in Den Haag een colloquium over Frankrijk en de Nederlands-Franse betrekkingen. Aanleiding daartoe was een pleidooi geweest dat L.J. Brinkhorst, toenmaals voorzitter van de fractie van D66 in de Tweede Kamer, had gehouden voor een buitenlands beleid dat zich minder op Washington en Bonn en meer op Parijs zou oriënteren. Het colloquium was bedoeld om, onder andere, de mogelijkheden van zo'n beleid te onderzoeken.
Welnu, die mogelijkheden bleken niet zo groot. Geen van de inleiders, onder wie Brinkhorst zelf, kon, wat dat betreft, een erg hoopvol perspectief schetsen. Een van de redenen was dat Frankrijk nooit blijk ervan had gegeven Nederland een interessante partner te vinden. (Het interview met de Franse ambassadeur dat enige weken geleden in deze krant stond, bevestigde die indruk.)
Waarom haal ik deze veertien jaar oude koe uit de sloot? Niet om opnieuw de Frans-Nederlandse betrekkingen te overpeinzen. De reden is een andere. Alle sprekers op dat colloquium - inleiders zowel als deelnemers aan de discussie - gingen ervan uit dat de zittende president, Valéry Giscard d'Estaing, bij de aanstaande verkiezingen herkozen zou worden. De geschiedenis zou een paar maanden later aantonen dat dit een verkeerde premisse was geweest. De socialist Mitterrand werd president.
Die premisse was in februari 1981 echter niet zo gek. Ze was gebaseerd op publieke-opiniepeilingen. Maar kennelijk hebben zich in de twee maanden daarna verschuivingen in die Franse publieke opinie voorgedaan. De les die we daaruit kunnen trekken, is dat de zege van Jacques Chirac, die nu voorspeld wordt op grond van zulke peilingen, nog niet vaststaat. Trouwens, een maand geleden had Edouard Balladur nog een grote voorsprong.
En Lionel Jospin, de socialistische kandidaat (en, tussen haakjes, de enige protestant in de race)? Hij hinkt, met Balladur, achter Chirac aan. Maar dat kan veranderen. De kiezers kunnen zo de buik vol krijgen van de schandalen die elke week onthuld worden, dat ze - zij het zonder veel overtuiging - de man kiezen die er nog het minst door besmet lijkt.
Daarvoor moet Jospin wel flink afstand nemen van het regime van zijn partijgenoot Mitterrand, want daar hangt ook een waas van affaires over, waarvan sommige in zelfmoord eindigden. Het wit voetje dat de sjoemelaar Bernard Tapie bij de president had, bewijst ook dat deze niet kieskeurig was.
Jospin neemt die distantie dan ook, maar het is de vraag of dat wel genoeg is. De socialistische partij als zodanig is in diskrediet geraakt, zoals de laatste verkiezingsuitslagen hebben aangetoond. Haar kandidaat moet, in de korte tijd die nog rest, wel heel bijzondere persoonlijke eigenschappen uitstralen, zoals gezag en integriteit, om het te halen. Hij moet, met andere woorden, de Wim Kok van de Parti Socialiste zijn.
Want het wantrouwen jegens de partij zelf is groot. Een schrijver in Le Monde van 24 maart, een hoogleraar aan het Collège de France, maakt zich daar tolk van. Hij is bereid op Jospin te stemmen, maar op enkele voorwaarden, waarvan er enkele ook wel op onze PvdA passen.
‘De eerste voorwaarde is dat de oude socialisten proberen ideeën te hebben, want daar hebben we lang niet van gehoord. We hebben hen alleen maar als - eerlijke of oneerlijke - beheerders van het kapitalisme gezien. Een socialistische politiek bestaat niet. We hebben die nodig. Als ze die niet kunnen vinden, laten ze dan hun mond houden.’
Andere voorwaarde (die overigens enigszins in tegenspraak is met de eerste): ‘Als ze ernstig genomen willen worden, laat hun partij dan van naam veranderen. Voor het beginsel. Laat zij ophouden zich socialistisch te noemen en een nieuwe naam nemen. Want dat is voldoende om een traumatisch, chirurgisch effect te hebben op de oude imbeciele getrouwen...’
Ook dat is wellicht niet voldoende. Op de PvdA heeft Felix Rottenberg zo'n chirurgische ingreep toegepast (zonder overigens de naam te veranderen), maar in plaats van de partijcongressen en de partijbaronnen bepaalt nu ‘een klein gezelschap van professionals - dat zijn de lui die niks anders doen, maar daarom nog niet degenen die het beter weten - wat er gaat gebeuren en wie eraan mee mogen doen’, zoals Bart Tromp schreef in het februarinummer van Socialisme en Democratie. En het resultaat? Zie de uitslag van de verkiezingen voor de Provinciale Staten.
De crisis is dus meer dan een kwestie van naam of organisatie. Een onderzoek van de Leidse politicoloog prof. R. Andeweg, waarvan de Volkskrant - een krant die niet zonder sympathieën voor de PvdA is - uitvoerig melding maakte in haar nummer van zaterdag jl., toont aan dat sociaal-economische en culturele verschuivingen eraan ten grondslag liggen.
Zo blijkt dat het succes van de VVD niet moet worden uitgelegd als verrechtsing, maar uit het feit dat de niet-kerkse middenklasse, waarvan zij het grotendeels moet hebben, is gegroeid van 15 procent van de bevolking in 1956 tot 54 procent in 1994, terwijl het verlies van de PvdA vooral te wijten is aan de afkalving van haar natuurlijke achterban, de niet-kerkse arbeidersklasse. Nog maar 41 procent daarvan heeft vertrouwen in de sociaal-democratie.
Dit fenomeen heeft zich al eerder voorgedaan. In 1955 vertelde de Labourleider Hugh Gaitskell hoe hij bij de verkiezingscampagne van dat jaar een vrouw ontmoette die hem zei: ‘O, meneer Gaitskell, ik wil u bedanken voor wat de partij (die van 1945 tot 1951 aan het bewind was geweest) voor ons soort mensen heeft gedaan!’ ‘Dan mag ik zeker wel op uw stemmen rekenen?’, zei Gaitskell. ‘O, nee’, was het antwoord, ‘nu hebben we Labour niet meer nodig.’ De conservatieven wonnen dan ook in 1955.
Maar het kan verkeren, want Labour won weer in 1967 (Gaitskell was intussen overleden) en in 1974, en nu, na ruim zestien jaar conservatief bewind, lijkt het erop dat het spoedig weer zal winnen, maar wèl na heel veel oude socialistische ballast overboord gegooid te hebben en dus voor de middenklasse aantrekkelijk te zijn geworden.
Op dit ogenblik openen zich voor de PvdA, zelfs onder Kok (die wèl aantrekkingskracht op de middenklasse uitoefent), zulke roze perspectieven niet. En de Franse Kok lijkt, wat ook zijn persoonlijke ideologie moge zijn, te zeer gebonden aan een partij die - zij het verbaal - nog de revolutionaire traditie aanhangt, om succes te kunnen hebben.
Maar de troost (en waarschuwing) voor de PvdA - trouwens voor elke partij - is dat macht op den duur corrumpeert en dus tot val leidt. Dat is zelfs in niet-democratische samenlevingen het geval.
NRC Handelsblad van 28-03-1995, pagina 9