Kitsch en staat
Een van de brieven die een ontredderde minister-president Lubbers, die zijn partij gemarginaliseerd zag worden, vorig jaar aan enkele partijgenoten schreef, eindigde aldus: ‘Wat mij rest is bidden. Dat valt mij - ondanks al mijn zondigheid - niet zwaar. Mijn schild ende betrouwen zijt Gij, o God mijn Heer.’ Wat een kitsch! De woorden die de prins van Oranje tot zijn God en zijn volk spreekt op het ogenblik van zijn grootste nood (kort na de mislukte veldtocht van 1568), te gebruiken voor een partijtwist, getuigt van bedroevend slechte smaak.
Er zijn er - en zij behoren tot Lubbers' eigen partij - die dit aan godslastering vinden grenzen. Anderen zijn op z'n minst van mening dat je het volkslied, het Wilhelmus, niet op zo'n manier mag degraderen. Het pathos van de aangehaalde woorden wordt dan vals pathos.
Maar, pas op, dit betekent niet dat Lubbers niet meende wat hij schreef. Kitsch en slechte smaak hebben niets met onoprechtheid te maken. Bovendien: de meeste mensen houden van kitsch. En wie van ons heeft niet zichzelf er wel eens op betrapt een traan weg te pinken bij een sentimentele passage in een tweederangs film?
Er zullen wel meer minister-presidenten zijn geweest over wier smaak viel te twisten. En er zijn er geweest die het toneel niet schuwden (Van Agt bijvoorbeeld). Maar dat behoorde tot het politieke spel, dat publiek vooronderstelt. Lubbers echter uitte zich zo in een vertrouwelijke brief, bestemd voor slechts enkele lezers. Dit was dus geen spel. Zo is de man. Le style est l'homme même. Het gebrek eraan ook.
Tja, je hebt nu eenmaal stijl of je hebt die niet, en als je hem hebt, verraadt hij zich niet - ook niet in ogenblikken van grote spanning als die waarin Lubbers zich kennelijk in het voorjaar van 1994, zoals al bleek uit zijn openbare optreden, bevond.
Dat openbare optreden van vorig jaar - zijn acties tegen de door hemzelf benoemde kroonprins, de manier waarop hij het voorzitterschap van de Europese Commissie probeerde te krijgen (niet de poging zelf!) - had al afgedaan aan de glans van zijn bijna twaalfjarig minister-presidentschap. Het is jammer dat daar nu die kitscherigheid bij komt.
Dat was niet nodig geweest, want de brief waarin hij zich zo had laten kennen, was vertrouwelijk. De waarschijnlijkheid is groot dat Lubbers die zelf heeft laten uitlekken en aldus heeft bijgedragen aan de verdere vergruizing van zijn beeld, terwijl hij er juist mee bedoeld had aan te tonen dat hij alles gedaan had om het onheil voor zijn partij af te wenden.
Het vermoeden dat Lubbers zelf de lekker is geweest, steunt op het feit dat op de exemplaren van de brief die de heren Van Leeuwen en Deetman kregen, niet de met de hand geschreven aantekening ‘cc HM’ (copie conform Hare Majesteit) stond. Op de kopie van de brief die KRO's Brandpunt vrijdag toonde, stond zij wèl. De conclusie kan moeilijk anders luiden dan dat Brandpunt die kopie van Lubbers zelf had gekregen.
Maar dat brengt ons op een veel ernstiger zaak: de minister-president heeft het staatshoofd gemengd in een interne partijtwist. Als hij dat zou hebben gedaan in het wekelijks gesprek dat hij met de Koningin heeft, zou dat binnen vier muren zijn gebleven en er geen haan naar hebben gekraaid. Maar nu dit, via de kopie van zijn brief die Brandpunt bereikte, naar buiten is gekomen, is het ‘geheim van Noordeinde’ geschonden.
Dit is niet meer een kwestie van stijl of smaak, maar van staatsrecht. Maar ja, kennis daarvan is nooit het sterkste punt van Lubbers geweest - zelfs nog niet, zoals blijkt, na twaalf jaar minister-presidentiële praktijk. Ook dat verdoft enigszins zijn glans. De toekomstige historicus zal moeten uitmaken of twaalf jaar niet net iets te veel is geweest.
NRC Handelsblad van 24-03-1995, pagina 9