Een diabolische blauwdruk?
In het nucleaire tijdperk kunnen bondgenootschappen met meer dan één beslissingscentrum in feite niet bestaan. Immers, dat zou dan betekenen dat iedere bondgenoot zou kunnen beslissen over leven of dood van de anderen - ook van die bondgenoot of bondgenoten die kernwapenmogendheden zijn.
Vandaar dat de Verenigde Staten nooit de beslissing over het gebruik van kernwapens hebben willen delen met hun bondgenoten in de Noordatlantische verdragorganisatie (NAVO) en Europese pogingen om een eigen kernmacht te vormen altijd met wantrouwen bejegenden.
Al in 1962 noemde president Kennedy's minister van defensie, Robert McNamara, Europese kernwapens ‘gevaarlijk, duur, onderhevig aan veroudering en te kort schietend in geloofwaardigheid als afschrikwekkend wapen’. Voor een Brits kernwapen wilden de Verenigde Staten nog wel een uitzondering maken, maar een Frans kernwapen, of een Europees kernwapen onder Franse leiding, was voor hen in feite niet verenigbaar met een bondgenootschap.
Trouwens, generaal De Gaulle dacht daar precies zo over. Hij wilde de soevereine beslissing over het gebruik van het Franse kernwapen met geen enkele bondgenoot delen, ook niet met de Verenigde Staten, en trok daar de consequentie uit door in 1966 uit de militaire organisatie van het Noordatlantische bondgenootschap te lopen.
Onder volgende Amerikaanse presidenten is dat wantrouwen jegens Europese militaire pretenties die zich buiten de NAVO - dus buiten Amerikaanse controle - zouden kunnen waarmaken, niet veranderd. De laatste president die daar niets van moest hebben, was president Bush (1989-1993).
Toen zijn opvolger, president Clinton, in januari 1994 een ‘Europese veiligheids- en defensie-identiteit’ of een ‘Europese pijler’ in de NAVO plotseling verwelkomde, was dat dus op z'n minst een teken dat er iets in Washington was veranderd. Maar hoe moest die verandering worden geïnterpreteerd? De meeste Europeanen juichten: eindelijk zagen de Amerikanen de Europese eenheid voor vol aan en accepteerden ze zelfs haar logische consequentie: Europa als zelfstandige militaire macht (al was dat doel in de praktijk nog zo ver). Maar ook de Amerikaanse ‘bekering’ had haar logica en kon als volgt uitgelegd worden: Aangezien niet aangenomen kan worden dat de Amerikanen een Europese kernmacht plotseling niet meer als een gevaar voor de NAVO zijn gaan beschouwen, moet uit hun ‘bekering’ opgemaakt worden dat ze minder waarde zijn gaan hechten aan de NAVO. Hun aanvaarding van een Europese ‘veiligheids- en defensie-identiteit’ of ‘pijler’ zou dan, verre van een versterking van de NAVO, eerder een verzwakking genoemd moeten worden.
Maar hoe zou dit dan kloppen met de plotselinge Amerikaanse geestdrift voor uitbreiding van de NAVO met een nog onbekend aantal Middeneuropese landen? Die geestdrift lijkt immers eerder te wijzen op een Amerikaanse bereidheid meer, in plaats van minder, militaire verplichtingen ten opzichte van Europa te aanvaarden.
Eerst zien, dan geloven - is het eerste, cynische antwoord op deze vraag. Om te beginnen zal het Congres, met een meerderheid van twee derden, die meerdere verplichtingen moeten aanvaarden, en dan nog is het onwaarschijnlijk dat het ook bereid zal zijn die Middeneuropese strijdmachten even genereus te bewapenen als indertijd de Westeuropese - en alles met behoud van Rusland als gepriviligieerde partner!
Maar er is een nog cynischer interpretatie van die Amerikaanse geestdrift voor uitbreiding van de NAVO mogelijk. De Belgische oud-ambassadeur Jan Adriaenssen, voormalig hoofd van de Belgische delegatie bij de ontwapeningsbesprekingen die vóór 1989 jarenlang in Wenen voortsleepten, maakt zich daar tolk van in een artikel in De Standaard van 15 maart.
De Verenigde Staten, schrijft hij, ‘willen met slinkende middelen hun greep op een veranderend (Europees) vasteland behouden. Uitgaande van de bestaande militaire “integratie” trachten ze daarom hun bondgenoten een eigen blauwdruk op te leggen over de toekomstige organisatie van Europa’.
De plotselinge geestdrift voor uitbreiding van de NAVO brengt Adriaenssen tot de conclusie ‘dat het er Washington om te doen is het schoorvoetende politieke Europa het gras voor de voeten te maaien. De uitbreiding (van de NAVO) is in werkelijkheid noch opportuun noch eerlijk, omdat het toekennen van dezelfde waarborgen aan gewezen Oostbloklanden als aan de zestien oorspronkelijke leden noch technisch noch politiek haalbaar is’.
Aan die laatste bedenkingen gaf ik ook, eerder in dit artikel, uiting. Maar dat is nog iets anders dan daarachter een ‘regelrecht offensief tegen de Europese Unie die haar eigen politiek voert’ te zoeken. Want dat is, volgens Adriaenssen, de bijna diabolische opzet van de Amerikanen: door uitbreiding van de NAVO, met haar militaire integratie en haar ‘permanent crisisberaad’ (in de vorm van de Atlantische Raad), wordt de ‘schoorvoetende’ politieke en militaire eenheid van Europa gesmoord.
Waarschijnlijk overschat Adriaenssen het Amerikaanse vermogen tot machiavellisme en onderschat hij de mate van improvisatie en het gebrek aan coördinatie in de Amerikaanse politiek - en misschien zelfs de binnenlands-politieke motieven van de Amerikaanse plannen met de NAVO -, maar dat er een tegenstelling bestaat tussen Europese ambities en het behoud van de Noordatlantische alliantie is wel zeker.
NRC Handelsblad van 17-03-1995, pagina 9