Een bezoek aan Washington
Daags na de aankomst van de minister-president in de Verenigde Staten had The New York Times op haar voorpagina een foto waarop je hem zag bovenaan de trap van het vliegtuig - vergezeld niet van de minister van buitenlandse zaken, maar van zijn secretaresse. Want het is niet Wim Kok over wie we het hebben, maar Willem Drees, die in januari 1952 een bezoek aan de Verenigde Staten bracht. Toen was het bezoek van een Nederlandse minister-president nog voorpaginanieuws voor een krant als The New York Times. Nu had het bezoek dat de ministers Kok en Van Mierlo vorige week aan Washington brachten ‘geen nieuwswaarde in Amerika’, zoals onze correspondent in een nieuwsanalyse constateerde.
Moeten wij daaruit opmaken dat Nederland in die ruim veertig jaar minder belangrijk is geworden? Nee. Alleen maar dit: in 1952 telden de Verenigde Naties ongeveer vijftig leden, nu ruim driemaal zo veel. En de premiers van al die landen willen wel eens naar Washington. De Amerikaanse media kunnen niet aan de gang blijven daarover te berichten.
Bovendien was de Koude Oorlog in 1952 op zijn hoogtepunt. De Verenigde Staten koesterden, om zo te zeggen, iedere bondgenoot die ze krijgen konden in de strijd tegen de Sovjet-Unie, en Nederland was een ‘trouwe bondgenoot’. Nu is de internationale toestand veel diffuser geworden en is de Amerikaanse belangstelling voor Europa veel geringer dan zij in 1952 was.
Nu lijkt het alsof de Amerikaanse president de Nederlandse minister-president niet als bondgenoot tegen een extern gevaar nodig heeft, maar tegen zijn binnenlandse tegenstanders. Met gretigheid onderstreepte president Clinton, die zijn bezoekers bijna drie uur van zijn tijd gaf, Koks waarschuwingen tegen een hernieuwd Amerikaans isolationisme, dat hij in het door de Republikeinen overheerste Congres de kop zag opsteken.
Ik ben er niet bij geweest, maar uit de berichten over het ministeriële bezoek aan Washington die ik in een aantal Nederlandse kranten heb gelezen, heb ik de indruk gekregen dat onze minister-president zich niet helemaal heeft weten te onttrekken aan die binnenlandse controverse.
Zo liet hij zich, volgens een verslag in Het Parool, ontvallen dat Clinton een besluit tot opheffing van het wapenembargo tegen Bosnië, waarvoor zich een meerderheid in het Congres begint af te tekenen, zou tegenhouden met zijn veto - wat Kok kennelijk zou toejuichen. Beseffend dat hij wat ver ging om op te treden als de officiële woordvoerder van de president, voegde hij er haastig aan toe: ‘Eigenlijk moet u dat president Clinton maar zelf vragen.’ Inderdaad.
Trouwens, Kok was al aardig ver gegaan in zijn kritiek op de neiging tot isolationisme die hij bij zijn Republikeinse gesprekspartners had gemeend te kunnen bespeuren en op hun onwetendheid omtrent ‘wat er bijvoorbeeld in Bosnië aan de hand is’. Een gesprek met senator Dole, die tien minuten voor beide ministers had weten vrij te maken, had hen kennelijk ontdaan.
Terecht misschien, maar is het diplomatiek om voor het hol van de leeuw zo openlijk partij te trekken tegen de leeuw? De verslaggever van het Algemeen Dagblad schreef: Koks optreden ‘was gedurfd, maar of het ook verstandig was gekozen vertegenwoordigers op een weliswaar nette wijze te kijk te zetten als domoren, zal de tijd leren. Het is namelijk niet uitgesloten dat de rekening betaald moet worden als de Republikeinen straks de president van de Verenigde Staten leveren’.
Het doet me een beetje denken aan Den Uyl, die tijdens de Amerikaanse verkiezingscampagne van 1972 president Nixon een ‘stuitend alternatief’ noemde. Het enige verschil is dat Den Uyl toen nog geen minister-president was, maar hij zou het zes maanden later worden en dan met dat ‘stuitend alternatief’ te maken krijgen.
Zeker, zo'n openhartigheid tegenover de groten der aarde doet het in Nederland altijd goed. ‘Lekker de waarheid zeggen’ beschouwen velen als een verfrissend alternatief voor diplomatie, maar of het ook zoden aan de dijk zet (behalve misschien bij Nederlandse kiezers)? En hoe zouden wij het vinden als een Amerikaanse president, op bezoek bij ons, openlijk kritiek zou leveren op Nederlandse parlementariërs? Het is achteraf maar goed dat het Nederlandse bezoek aan Washington zo weinig publiciteit in Amerika kreeg.
Overigens is isolationisme niet een juiste benaming voor wat de Republikeinse leiders van het Congres bezielt. De Verenigde Staten moeten leiding geven, zei Newt Gingrich, de leider in het Huis van Afgevaardigden, dezer dagen. ‘De afgelopen vijf jaar is gebleken dat er geen vervanging is voor Amerikaans leiderschap. Er zijn geen andere militaire machten die ertoe doen.’ Wel pleitte hij voor een betere werkverdeling, waarbij bijvoorbeeld Bosnië meer tot de verantwoordelijkheid van de Europeanen dan van de Amerikanen zou behoren. Wellicht zijn de heren Kok en Van Mierlo het met dit standpunt ook niet eens, maar isolationisme kan het in elk geval niet genoemd worden, op z'n hoogst unilateralisme. Waren de heren wel voldoende gebrieft vóór hun vertrek? Of - wat waarschijnlijker is - hadden ze de tijd gehad ampel kennis te nemen van de verstrekte informatie?
Gelukkig heeft Kok in Washington ook getoond staatsman te kunnen zijn. In zijn rede voor de Nationale Persclub pleitte hij voor een ‘alomvattend politiek partnerschap tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie op grondslag van gelijkwaardigheid’. Hij volgde hier het spoor van andere Europese bewindslieden, zoals de Brit Rifkind, de Duitser Rühe en zelfs de Fransman Juppé.
Een voortreffelijke gedachte. Helaas doet zij denken aan het woord van Goethe: ‘Juist waar begrippen ontbreken, daar biedt te rechter tijd een woord zich aan.’ Immers, nieuwe verdragen of overeenkomsten hebben weinig zin als partijen zo verschillend denken over de inhoud. Ja, met Clinton zou Kok het misschien gauw eens worden over zo'n partnerschap, maar ook met de eigenlijke machthebbers in de Verenigde Staten?
NRC Handelsblad van 07-03-1995, pagina 11