Gedachten bij een foto
Er zijn van die foto's waar ik heel lang naar kan zitten kijken. Onlangs stond er weer zo een in de krant. Daar zag je een groep Ecuadoriaanse schoolkinderen op, die stonden te juichen terwijl hun onderwijzer een Peruaanse vlag verbrandde. Bij het kijken naar zo'n foto komen er allerlei gedachten bij mij op.
Bijvoorbeeld: Ecuadorianen en Peruanen - dat zijn toch buurvolken die, althans van hieruit bezien, nauwelijks van elkaar te onderscheiden zijn? Ze spreken allebei Spaans en hebben allebei een sterke indiaanse inslag. Dat zouden toch broedervolken moeten zijn?
Blijkbaar niet. Ze voeren zelfs oorlog tegen elkaar, zoals ze dat ook vijftig jaar geleden deden, waarna Ecuador bijna de helft van zijn grondgebied aan Peru moest afstaan. Bij beide volken viert het nationalisme kennelijk hoogtij, op een manier zoals wij dat in Europa nauwelijks meer kennen.
Het is het beste bewijs dat nationalisme, ja zelfs de natie zelf niet iets is dat een oergegeven is, voorafgaand aan de staat. Nee, het is juist omgekeerd: de staat is de verwekker van het nationalisme, zelfs van de natie. Hij had ze, zeker in de onzekere beginjaren, nodig om zich te consolideren.
Peru en Ecuador zijn, vergeleken met de meeste Westeuropese staten, vrij jonge staten (onafhankelijk sinds resp. 1821 en 1830). De bevolkingen zijn, zoals gezegd, nauwelijks van elkaar te onderscheiden. Reden te meer voor de machthebbers om een nationalisme te kweken, dat langzamerhand een natie gesmeed heeft. Daartoe zijn vijanden, althans vijandbeelden, nodig. Die werden in de buurstaten gevonden.
Een kunstmatig proces, dus, al is het resultaat ervan een eigen leven gaan leiden, dat niet kunstmatig is. In zijn boek Nations and Nationalism heeft Ernest Gellner dat proces beschreven. Nationalisme, zegt hij, is het resultaat van sociale organisatie (zoals de staat is), en ‘het is nationalisme dat naties verwekt, en niet andersom’.
Behorend tot een oude natie hoeven we niet onze neus op te trekken voor dat proces, zoals dat zich bijvoorbeeld in Latijns Amerika heeft voltrokken. Ook Nederland heeft het gekend. Trouwens, zijn wij wel zo'n oude natie? De Nederlandse staat is ouder, maar het - confederale - staatsverband in de oude Republiek was zeer los, en een natiegevoel kwam pas, aarzelend, in de Patriottentijd op.
Het Koninkrijk, dat na de Franse tijd ontstond, was een eenheidsstaat (overgenomen van de Fransen). Het had, om zich te consolideren, een nationalisme nodig - zeker nadat, na het verlies van België, de levensvatbaarheid van de staat een onzekere factor was geworden. Een ‘vaderlands gevoel’ werd gekweekt, via schilderkunst, literatuur en school.
Het is de tijd dat de vaderlandse liederen ontstonden, waarmee talloze generaties kinderen zijn opgegroeid: ‘Wien Neerlandsch bloed door d'aadren vloeit, van vreemde smetten vrij’ (overigens getoonzet door een Duitser), ‘O, schitt'rende kleuren van Nederlands vlag...’, ‘Hollands vlag, je bent mijn glorie...’, ‘We willen Holland houwen, ons Holland fier, maar klein...’
Tot in de jaren '60 van deze eeuw werden ze nog gezongen (en op christelijke scholen misschien nu nòg wel). Ik herinner mij hoe in het begin van die jaren mijn ongeveer achtjarige dochter, die niet op een christelijke school zat, het huis vulde met haar gezang: Hoe dierbaar is ons 't vaderland Der helden bakermat Der kunsten wieg, 't gezegend strand waar 't heilig recht zijn zetel plant En deugd met een fluweelen band Vorstin en volk omvat.
Pas na geruime tijd vroeg zij haar vader: wat betekent eigenlijk ‘der helden bakermat’ en ‘der kunsten wieg’? Wat moest de vader daarop antwoorden zonder òf de geschiedenis geweld aan te doen òf het lieve kind een illusie te ontnemen? Hoe dan ook, zelfs in onze verlichte eeuw werd de jeugd onderworpen aan een nationalistische hypnose.
Hier open ik een parenthese: jarenlang heb ik als kind tegen Sinterklaas gezongen: ‘...wie de koek krijgt, wie de gard...’, zonder te weten - ja, zonder me ooit af te vragen - wat een gard is.
En iets later zong ik Louis Davids na: In de komedie Daar zat een lady Een asblonde fee, die naar zij beweerde mijn lied waardeerde en mij in hare villa inviteerde... maar toen vroeg ik me wèl al af wat een ‘feedie’ betekende. Waarmee ik alleen maar wil beweren dat je niet hoeft te begrijpen wat je zingt om het met overgave te doen. Einde van de parenthese.
Om de draad weer op te vatten: als hele generaties op school zulke liederen hebben leren zingen en verhalen hebben gehoord over de heldendaden van hun voorouders tegen de Spanjaarden en de Engelsen (misschien zelfs tegen de Romeinen en de Belgen) dan is daar een nationaal zelfbeeld ontstaan, dat rustig nationalistisch genoemd mag worden.
Het was overigens een nationalisme dat nauwelijks vijandbeelden kende; of liever: waarvan de vijandbeelden niet in de moderne tijd getransponeerd werden. Een Spaans vijandbeeld hebben we er niet aan overgehouden. Wèl bestond, korte tijd, een Engels vijandbeeld, maar dat dateerde meer van de Boerenoorlog dan van de Engelse oorlogen. En de Franse en Belgische vijandbeelden hebben meer met moraal dan met geschiedenis te maken. Het Duitse vijandbeeld maakt daarentegen deel uit van ons huidige nationalisme.
Kortom, de natie en het nationalisme - niet alleen in Nederland - zijn niet zozeer gesmeed door de heldendaden van weleer, maar door de vaak veel latere verhalen, gedichten en liederen over die - al dan niet gefingeerde - heldendaden. Zo zijn ook de bronnen van het christendom niet de woorden en daden van Christus, maar de verhalen daarover van de evangelisten, waarvan zelfs het oudste - het evangelie van Marcus - van tientallen jaren na Christus' dood dateert.
Ongetwijfeld berust het nationalisme van de elkaar beoorlogende broedervolken Ecuador en Peru ook op verdichte verhalen. Daar is het niet minder werkelijk door.
NRC Handelsblad van 17-02-1995, pagina 7