Langzamerhand kantelt het
17 januari 1995 rijt zich in de dagen die historisch genoemd worden. Wat is er toen gebeurd? Toen hebben de Nederlandse regering en de regering van de Vlaamse Gemeenschap in Antwerpen enkele verdragen getekend. Inderdaad is dit een bezegeling van de internationale rol van Vlaanderen en als zodanig een novum.
Of ook het Nederlandse publiek deze gebeurtenis als historisch heeft ondervonden, is de vraag. Maar de Franse regering vond haar kennelijk belangrijk genoeg om haar te laten bijwonen door haar ambassadeur te Brussel. Frankrijk heeft een fijne neus voor machtsverschuivingen aan zijn grenzen.
Die fijne neus impliceert nog niet direct kennis van zaken. Anders zou president Mitterrand niet in zijn afscheidsrede voor het Europese Parlement gesproken hebben van de ‘Vlaamse en Nederlandse talen’. Of zou dit een subtiele poging zijn geweest een scheiding aan te brengen tussen de twee Nederlandssprekende eenheden?
Hoe dit ook zij - Frankrijks belangstelling voor België's toekomst dateert niet van gisteren. Een jaar of vijftien geleden vroeg een Franse diplomaat mij of Nederland al had nagedacht over de gevolgen van een eventueel uiteenvallen van België. Toen kon ik met goed geweten antwoorden dat Nederland nooit over België nadacht.
Dat is nu wel iets anders geworden - althans op regeringsniveau. De regering-Kok erkent nu de internationale status en betekenis van het autonoom geworden Vlaanderen. Een bezoek aan de Vlaamse regering was een van haar eerste daden op internationaal terrein. En nu die Antwerpse verdragen. Maar het moet gezegd worden dat de grond al voorbereid was door de vorige minister van buitenlandse zaken, Peter Kooijmans, die een voortreffelijke nota over de federalisering van België en de gevolgen ervan voor Nederland het licht deed zien.
Er is dus reden voor applaus en voor voldoening. Maar laten we voorzichtig zijn. Nederland en Vlaanderen zullen elkaar niet direct in de armen vallen. Daarvoor zijn er te veel gescheiden belangen en achtergronden. Daarvoor is Vlaanderen ook de laatste decennia te zelfbewust geworden. Of Nederland dat beseft? Terecht schrijft de hoofdredacteur van De Standaard:
‘Nederland, zeker officieel Nederland, blonk jarenlang uit door onbegrip over wat er in België en Vlaanderen gaande was. En zelfs nu nog kan men regelmatig in de serieuze Nederlandse pers stukjes lezen die een verbijsterend gebrek aan kennis, inzicht en inlevingsvermogen verraden.’ Hier zinspeelt hij zeker op een recent hoofdartikel in Trouw, dat de Vlamingen kapittelt omdat ze aan hun rechten in de Voerstreek vasthouden. Vele Nederlanders vinden de rechten van Bosniërs, Oost-Timorezen en andere volken - als ze maar ver weg wonen - belangrijker.
Kortom, ‘veel Nederlanders voelen zich ver verheven boven wat er in Vlaanderen gebeurt’. Laten we onze Vlaamse collega geruststellen en zeggen dat dit Nederlandse gevoel van verhevenheid niet alleen Vlaanderen geldt. ‘Maar langzamerhand kantelt het.’ Inderdaad, de machtsverschuivingen elders in Europa en enkele Nederlandse misrekeningen hebben ons bescheidener gemaakt en opener voor andere mogelijkheden.
Maar laten we ons voor romantiek en lyrisme hoeden. Daar hadden de Vlamingen vroeger nogal eens last van, in de tijd dat ze nog tweedeklas burgers waren in eigen land. Nu is dit, merkwaardig genoeg, eerder te bespeuren bij iemand die, te oordelen naar zijn naam en functie, uit het noorden van Nederland komt: de heer A. Postma, hoogleraar in Groningen en lid van de Eerste Kamer.
In een artikel in dezelfde Standaard bezingt hij, terecht, de Antwerpse plechtigheid van twee weken geleden. Maar dan loopt hij wat hard van stapel: ‘Wat zich daar ontwikkelt, is de kern van het Nederlandstalige Gemenebest in Europa.’ Ja, ‘voor onze ogen herrijst als het ware het oude hertogdom Brabant’, ja zelfs ‘het begin van het herrijzen van de Zeventien Verenigde Nederlanden’. Nou, nou.
We zouden over deze geestdrift wat kunnen glimlachen, ware het niet dat ze contraproduktief zou kunnen werken. Prof. Postma ziet in een versterkte Nederlands-Vlaamse samenwerking ook een ‘versterking van de Benelux’. Hoe hij die met elkaar rijmt is niet helemaal duidelijk, te minder wanneer hij eraan toevoegt: ‘In die Benelux domineren de Nederlandstaligen, zowel economisch als politiek, en zo hoort het ook.’
Niet dat hij feitelijk ongelijk heeft, maar dit luid te verkondigen is het beste recept om de boze vermoedens van de anderstalige bewoners van de drie landen te bevestigen en de Benelux, wier versterking Postma beoogt, te torpederen. Daarom: zachtjes aan!
Voor de Nederlandse regering zal het al moeilijk genoeg worden de ballen van Vlaanderen, België en Benelux (om niet te spreken van Wallonië en Luxemburg) in de lucht te houden. Wat dat betreft, heeft de opkomst van Vlaanderen als internationale acteur, hoe welkom ook, de zaken eerder gecompliceerd dan vereenvoudigd. Grote tact zal vereist zijn, gepaard aan het besef dat België's zuiderbuur hier mogelijkheden ziet zijn gehavende machtspositie in Europa te versterken.
NRC Handelsblad van 31-01-1995, pagina 11