Een exercitie in zelfkwelling
Dat is een onzalig idee van Kamervoorzitter Deetman: een politiek debat te laten houden over de gang van zaken rond de onafhankelijkheid van Indonesië. Het is alsof de Fransen in 1920 - dus vijftig jaar na dato - een politiek debat hadden gehouden over de verloren oorlog van 1870 tegen Pruisen of - dichter bij huis - de Nederlanders in 1990 over de meidagen van 1940.
Volgens Deetman is de behoefte aan zo'n debat groot in ons land. Maar is dat zo? Er is ongeveer een consensus dat de oorlog die geleid heeft tot Indonesiës onafhankelijkheid, een ongelukkige oorlog was - ongelukkig in zijn uitvoering en in zijn opzet. We hadden hem beter niet kunnen voeren. De uitvoerige geschiedschrijving die intussen over de jaren 1945-1949 is verschenen, heeft ongetwijfeld bijgedragen tot die overtuiging, maar blijkbaar hebben Deetman en minister Pronk die al eerder zo'n politiek debat had voorgesteld, geen kennis genomen van die geschiedschrijving.
Maar dat die periode ongelukkig was - ongelukkig voor Nederland welteverstaan - betekent nog niet dat alle fouten die toen gemaakt zijn, begrijpelijk zijn. Daar is in de eerste plaats het feit dat vóór 1940 hele generaties opgevoed waren in het geloof dat het Nederlands bewind over Nederlands-Indië zegenrijk was, dat ‘blank en bruin’ één waren, dat dus de Indonesische bevolking na de oorlog in Azië niets liever wilde dan terugkeer van dat bewind.
Dat was op z'n minst een grove onderschatting van de kracht van het Aziatische nationalisme, dat eigenlijk vanaf de overwinning van Japan over Rusland in 1905 een factor was die niet genegeerd had mogen worden en die na de vernedering van de blanke kolonisatoren door hetzelfde Japan in 1942 alleen maar belangrijker was geworden. En zoals elke revolutie werd zij door een minderheid geleid, terwijl de ex-machthebbers zich blindstaarden op de grote massa, die, ook zoals altijd, afwachtend is.
Maar zo'n misschatting van de werkelijke situatie is nog geen bewijs van kwade trouw; zelfs hoeft zij geen bewijs van imperialisme te zijn. Het gevoel in Indonesië een plicht te hebben te vervullen - een plicht jegens dat land en zijn bevolking - was even sterk als de overtuiging daar rechten te hebben, maar ook de aanhangers van de ethische school overschatten de kansen die Nederland er na 1945 nog had.
Dat was de mentaliteit die in Nederland heerste. Daar kwam nog bij dat geen volk nationalistischer is of althans minder bereid een nieuwe nationale ‘vernedering’ te ondergaan dan een volk dat net van vijf jaar vreemde overheersing bevrijd is. Ook Indonesië moest dus ‘bevrijd’ worden - niet alleen van de Japanners, maar ook van hen die algemeen als hun handlangers werden gezien. Zonder dat gevoel bij de meerderheid van de bevolking in 1945 zou geen Nederlandse regering honderdduizend man naar Indonesië hebben kunnen sturen.
Er waren natuurlijk ook andere verklaringen. Zo had onze honderdjarige neutraliteit ons vervreemd van de krachten die het internationale gebeuren beheersen en zagen we de Indonesische kwestie als een binnenlandse kwestie, waarin het internationale recht aan onze kant stond. Wat dat betreft, heeft het in machtspolitiek ervarener Engeland veel handiger geopereerd in India. Frankrijk daarentegen volhardde in Vietnam tot 1954 in dezelfde fouten die Nederland gemaakt had, en in Algerije tot 1958.
Ook het feit dat ons land totaal berooid uit de Europese oorlog kwam, heeft een rol gespeeld. Volgens vooroorlogse berekeningen van onder anderen Tinbergen was ons nationaal inkomen voor ongeveer 13 procent afhankelijk van Indonesië. Die bijdrage kon ons verarmde land gewoonweg niet missen, was de conclusie van bijvoorbeeld minister van financiën Lieftinck, lid van de PvdA. Later zou blijken dat Nederlands herstel pas goed op gang zou komen nadat we Indonesië kwijt waren geraakt, maar op dàt ogenblik was het geloof in Indonesiës onmisbaarheid, zij het onjuist, oprecht. In elk geval had het met imperialisme niets te maken.
Imperialisten waren er natuurlijk wel - voornamelijk gegroepeerd in de vereniging Door de Eeuwen Trouw - maar hun invloed was marginaal. De verantwoordelijkheid voor het rampzalige beleid jegens Indonesië ligt niet bij hen, maar bij kabinet en parlement, die grotendeels door goede bedoelingen gedreven werden. Maar zoals wij weten, plaveien die de weg naar de hel.
Moeten die waarheden, die voor geen historicus twijfelachtig zijn en die langzamerhand gemeengoed zijn geworden, nog eens opgerakeld, misschien aan het wankelen gebracht en door nieuwe mythes vervangen worden in een politiek debat? Let wel: een politiek debat, dat bovendien vóór het staatsbezoek van koningin Beatrix aan Indonesië (augustus van dit jaar) afgerond moet zijn.
Een politiek debat is een waarborg ervoor dat de zaak waarom het gaat, niet op serene wijze behandeld zal worden. Niet dat politici van minder allooi zijn dan andere mensen. Nee, maar zij moeten - dat is hun vak - rekening houden met de belangen en inzichten (ook de verkeerde) van hun achterban. Van hen mag niet verwacht worden dat ze onpartijdig tot conclusies zullen komen. Wèl dat zij een historische periode zullen beoordelen naar de maatstaven van vandaag en daarmee de verwarring vergroten.
Een politiek debat zou dus de zaak, waar weinig wezenlijk nieuws meer aan te ontdekken valt, meer kwaad dan goed doen. En van de Indonesiërs hoeven we het helemaal niet te houden. Zij zullen wel niets van die Nederlandse zelfkwelling begrijpen. Zij nemen het standpunt in: voorbij is voorbij. Daar zouden wij een voorbeeld aan kunnen nemen.
NRC Handelsblad van 13-01-1995, pagina 9