1995
Keerpunten en koeterwaals
Laten we het eens, aan het begin van het nieuwe jaar, hebben over keerpunten in de geschiedenis of, beter gezegd, over die keerpunten die het meest bepalend zijn geweest voor de huidige Westeuropese samenleving. Want zo luidde de uitnodiging van de redactie van het historisch tijdschrift Skript aan enkele historici, sociologen, publicisten en politici.
Ook ik kreeg zo'n uitnodiging, maar, hoezeer ik mijn hoofd er ook over brak, ik kon mij bij de ‘huidige Westeuropese samenleving’ niets voorstellen. Bestond die wel? En zo ja, was die dan exclusief Westeuropees, in die zin dat ze kenmerken vertoonde die, bijvoorbeeld, de Noordamerikaanse niet vertoonde?
Bovendien kon ik ook geen keerpunt of keerpunten bedenken die die samenleving zouden hebben bepaald. Desnoods zou ik nog wel keerpunten kunnen suggereren die het Westeuropese statensysteem hadden bepaald, maar er stond: samenleving. Ik besloot dus niet mee te doen.
Gelukkig hebben andere uitgenodigden minder schroom of meer fantasie gehad, en zo verscheen onlangs een themanummer van Skript, getiteld ‘Keerpunten in de geschiedenis’ (wat een wijdere formulering is dan in de uitnodiging stond, waar de vraagstelling tot West-Europa beperkt was).
Het blijkt dat de redactie zelf ook nogal wat scrupules had, want in het Redactioneel schrijft ze: ‘Wie een bepaalde historische geschiedenis verheft tot keerpunt doet de complexiteit van de historische werkelijkheid onvermijdelijk geweld aan.’ En een historicus zegt van de geschiedenis: ‘Ze keert niet, want dat ligt buiten de menselijke macht, maar ze buigt scherp af naar rechts of links.’ Een andere spreekt zelfs van een ‘op zichzelf onzinnige vraagstelling’.
Afgaande op de antwoorden die binnenkwamen, zouden we kunnen zeggen dat de geschiedenis bestaat uit een keten van keerpunten. Als zodanig werden aangemerkt: de Verlichting; 1914 (viermaal); 1910; de bekering van Augustinus; de combinatie van daling der kindersterfte en voorbehoedsmiddelen; de ontdekking van Amerika; het ontstaan van de auto; 1968; de invasie van Normandië; het einde van de Koude Oorlog (tweemaal); 1945; de Nipkovschijf.
En inderdaad: de socioloog Goudsblom, die zelf geen beslissend keerpunt aanwijst, noemt de geschiedenis van ieder rijk en iedere staat ‘een aaneenschakeling van keerpunten’, maar wat voor de verliezers keerpunten zijn, zijn voor de overwinnaars ‘momenten in een proces van voortgaande expansie’. Voor West-Europa, waartoe de vraagstelling zich bepaalde, is er dus geen tegenstelling tussen continuïteit en keerpunten.
We kunnen ons trouwens afvragen of wat veelal als keerpunt in de geschiedenis wordt beschouwd niet veeleer het culminatiepunt is van een langdurige ontwikkeling. Carry van Bruggen schreef over twee ‘keerpunten’: ‘De Reformatie begint niet in 1517, zij eindigt dan juist. De (Franse) Revolutie begint niet in 1789, maar zij eindigt dan. Geestelijke omwentelingen zijn als mazelen: precies afgelopen wanneer de uitslag (in de dubbele zin) zichtbaar wordt.’
En Karl Marx sprak over de kwantiteit die op een goed ogenblik in de kwaliteit omslaat. Wie of wat bepaalt dat ogenblik of punt? Zelfs de natuurwetenschap schijnt daar geen antwoord op te hebben, want als we de chaostheorie mogen geloven, dan kan het vleugelgefladder van een vlinder in China tot oorzaak hebben dat een paar maanden later een orkaan in het Caribisch gebied opsteekt. Ook uitvindingen komen niet uit de lucht vallen, maar ze kunnen wel omwentelingen teweegbrengen. De auto bijvoorbeeld, maar het is pas de algemene welvaart - een veel later verschijnsel - die het tot een revolutionaire uitvinding heeft gemaakt - of een contrarevolutionaire, want de arbeiders zijn er conservatief door geworden. En hoewel ze ermee naar Spanje en Griekenland kunnen rijden, zijn ze er niet internationalistischer op geworden. Over Westeuropese samenleving gesproken...
Dan heeft misschien de uitvinding van de Nipkovschijf, die de televisie mogelijk heeft gemaakt, een ingrijpender verandering veroorzaakt, een mutatie bijna. Een intellectuele kennisoverdracht maakt plaats voor een impressionistische of, zoals de D66'er Wolffensperger het neutraal zegt: ‘We gaan er anders door denken doordat we anders leren zien.’ En dan praten we nog niet eens van de fysiologische gevolgen die het massale ondergaan van visuele prikkels moet hebben.
In elk geval maken de nieuwste technologieën het grootouders steeds moeilijker te communiceren met hun kleinkinderen - niet als gevolg van een verschil in kennis of belangstelling, maar doordat de moderne middelen van kennisoverdracht en hersenstimulering voor de meeste grootouders volstrekt terra incognita zijn. Hier lijkt wèl een breuk in de continuïteit te zijn.
Maar ook los van die uitvindingen vertoont de kennisoverdracht van generatie op generatie hiaten. Een voorbeeld uit hetzelfde nummer van Skript: in een artikel over de Franse Revolutie wordt gesproken over Rousseaus Contract Social en volonté general, en over de Assemblée constituente.
Dat de kennis van het Frans vrijwel verdwenen is, is natuurlijk op zichzelf al een culturele verarming - zeker voor een historicus. Erger nog wellicht is het dat de desbetreffende auteur, kennelijk een student, niet even de moeite heeft genomen op te zoeken hoe die vreemde woorden werkelijk gespeld moeten worden (Contrat Social, volonté générale, Assemblée constituante).
Tja, maar wat willen we wanneer zelfs een hoogleraar maatschappijgeschiedenis het onlangs had over de Franse schrijver Paul Valérie en het bekende woord van de Belgische politicus Jules Destrée tot koning Albert I: ‘Sire, il n'y a pas de Belges’ verbasterde in: ‘Sire, ils n'y sont pas des Belges’ (en er was ook niemand op de redactie van Elsevier die dat laatste koeterwaals verbeterde).
NRC Handelsblad van 03-01-1995, pagina 9