Leven zonder vijand
Toen de Russische minister van buitenlandse zaken, Andrei Kozyrev, vorige week weigerde zijn handtekening te zetten onder twee documenten die een nauwe militaire en politieke samenwerking tussen Rusland en de NAVO moesten bezegelen - iets waarvoor hij apart naar Brussel was gekomen - zette hij al zijn NAVO-collega's voor schut, maar de secretaris-generaal van de NAVO, Willy Claes, probeerde de zaak te bagatelliseren door te zeggen: ‘'t Is allemaal binnenlandse politiek’.
Toen, een paar dagen later, president Jeltsin op de Conferentie voor Samenwerking en Vrede in Europa te Boedapest een felle aanval deed op de NAVO, en op de Verenigde Staten, en ervoor zorgde dat de conferentie geen uitspraak deed over de een paar honderd kilometer verder woedende oorlog in Bosnië, zei een hoge Amerikaanse ambtenaar: ‘'t Is binnenlandse politiek’.
Beide opmerkingen waren juist, maar stelden, anders dan hun bedoeling was, niet gerust. Natuurlijk waren Jeltsin en Kozyrev gedreven door binnenlands-politieke overwegingen - in zoverre als buitenlandse politiek, van elk land, behoort te berusten op een binnenlandse consensus. Maar de consensus in Rusland is juist dat uitbreiding van de NAVO tot aan de Russische grens - en díe mogelijkheid was het die de Russische woede had gewekt - zo niet een bedreiging, dan toch een vernedering van Rusland is.
Maar is president Clintons zwenking ten gunste van uitbreiding van de NAVO met een aantal Midden- en Oosteuropese landen - hoeveel is nog onduidelijk - niet net zo goed ‘binnenlandse politiek’? Een jaar geleden moest hij er nog weinig van weten en werd, teneinde die MOE-landen (zoals ze in het jargon van Buitenlandse Zaken heten) niet teleur te stellen, de fopspeen van het ‘Partnerschap voor Vrede’ bedacht. Nu is dit alweer achterhaald.
Wat is er intussen gebeurd? Dit: Clinton moet nu de macht delen met de Republikeinen, die de meerderheid in het Congres veroverd hebben; en zij zijn heel wat militanter dan de Democratische president. Op binnenlands gebied, waar zijn prioriteiten liggen, zal hij genoeg met hen te stellen krijgen, dus wil hij hen niet ook op buitenlands gebied al te zeer tegen zich in het harnas jagen. Zijn besluit de defensiebegroting met 25 miljard dollar te verhogen past in hetzelfde patroon.
Met andere woorden: zijn plotselinge bekering tot uitbreiding van de NAVO berust op geen enkele conceptie, zoals zijn hele buitenlandse politiek tot dusver op geen enkele conceptie heeft berust. Dat is het grote verschil met zijn Democratische voorganger Harry Truman, die tussen 1947 en 1949 ook met een Republikeins Congres moest regeren, maar niettemin steun wist te verwerven voor besluiten van wereldhistorische betekenis, waarvan het Marshall-plan er één was. Niet dat de Republikeinen er blijk van hebben gegeven wèl over een conceptie te beschikken, maar Amerika's partners en tegenstanders hebben nog twee jaar met de Democratische president te maken. Het feit echter dat deze een verblijf van zeven uur in Boedapest genoeg vond - zeven uur die voornamelijk met formaliteiten gevuld waren - en daardoor bewust de kans liet lopen met de belangrijkste van zijn Europese collega's van gedachten te wisselen - over Bosnië bijvoorbeeld! - is op zichzelf een teken van òf zijn gebrek aan belangstelling òf zijn verlegenheid.
Daarom moeten de Europeanen uit Clintons verrassende geestdrift voor uitbreiding van de NAVO zeker niet de conclusie trekken dat actieve bemoeienis met Europa weer tot de prioriteiten van de Verenigde Staten is gaan behoren. Op een paradoxale wijze zou het omgekeerde wel eens waar kunnen blijken te zijn (net zoals Amerika's erkenning van een Europese ‘pijler’ in de NAVO, begin van dit jaar, als een teken van zijn disengagement kan worden uitgelegd).
Het is immers moeilijk denkbaar dat de Verenigde Staten, in de stemming waarin zij op dit ogenblik verkeren, bereid zouden zijn ten aanzien van Midden- en Oost-Europa dezelfde militaire verplichtingen aan te gaan als zij in de Koude Oorlog ten aanzien van West-Europa op zich hebben genomen. Per slot van rekening verplicht het Noordatlantisch verdrag hen daar ook niet toe. Artikel 5 van het verdrag, dat de MOE-landen nog eens goed moeten lezen, zegt niet meer dan dat in geval van een aanval op een der bondgenoten iedere bondgenoot zal optreden ‘op de wijze die hij nodig oordeelt’.
Het voorbeeld van de Oekraïne is niet bemoedigend voor de MOE-landen. Dit land heeft erin toegestemd al zijn nucleaire wapens aan Rusland over te dragen in ruil voor een Amerikaanse toezegging van economische hulp (dat is altijd welkom) en een garantie dat als het ooit zou worden aangevallen of bedreigd met nucleaire wapens, de Verenigde Staten ‘onmiddellijk te zijnen gunste actie zullen ondernemen in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties’. ‘Vermoedelijk heeft de Oekraïne niet de raad gevraagd van Sarajevo’, merkt een commentator in The Wall Street Journal cynisch op.
Toetreding van vier, zes, negen of, de Oekraïne en Belarus meegerekend, negen nieuwe leden tot de Noordatlantische verdragsorganisatie zou deze organisatie voor zulke taken stellen, dat ze er bijna zeker onder zou bezwijken - om niet te spreken van de reusachtige kosten die deze toetreding van de tegenwoordige leden van de NAVO zou vergen, iets waartoe zij zonder een echt gevoel van crisis niet bereid zouden zijn.
Het is dus begrijpelijk dat er bij de Europese bondgenoten - met uitzondering van Duitsland, althans van zijn minister van defensie, Volker Rühe - weinig echte geestdrift bestaat voor uitbreiding van de NAVO. Die geestdrift zou er overigens ook niet zijn als Rusland geen bezwaar tegen die uitbreiding zou maken. Vooral de Zuideuropeanen, te beginnen met Frankrijk, zouden het gevoel krijgen naar de rand gedrukt te worden. Duitsland zou nog meer het middelpunt worden, wat ook niet iedereen welkom zou zijn.
Omgekeerd zou zo'n Europees gebrek aan geestdrift de Amerikanen, die toch al de indruk hebben dat de Europeanen in Bosnië gebrek aan moed hebben getoond, hun belangstelling voor de NAVO geheel doen verliezen. Maar hoe klopt dit met het meer belligerente optreden dat de nieuwe Republikeinse meesters voorstaan? Zulk optreden hoeft niet noodzakelijkerwijs van de bondgenoten af te hangen. De Republikeinen zijn, zo geen isolationisten, dan toch zeker unilateralisten. ‘Of je het leuk vindt of niet, wij zijn de politieagent in de wijk’, zei senator Dole onlangs.
Dit alles maakt dat het Amerikaans-Europese bondgenootschap steeds meer onderhevig raakt aan middelpuntvliedende krachten. Dit was te voorspellen, want een bondgenootschap zonder vijand is zijn reden van bestaan, althans van concentratie kwijt. Wat net zomin als bij het uiteenvallen van het Oostblok te voorspellen is, is de manier waarop en de snelheid waarmee dit gebeurt.
NRC Handelsblad van 09-12-1994, pagina 7