Oneigenlijke tegenstelling
Communitarisme - eerlijk gezegd had ik nog nooit van dat woord gehoord, toen ik onlangs een uitnodiging van de liberale Teldersstichting kreeg om deel te nemen aan een conferentie over ‘Liberalisme en communitarisme’. Sindsdien heb ik begrepen dat volgens het communitarisme - waaronder conservatieven, christen-democraten en socialisten van diverse pluimage gerangschikt worden - het individu ondergeschikt is aan de (beter: een) gemeenschap, terwijl dat bij de liberalen juist omgekeerd is.
Maar wat is liberalisme? Die vraag rees onmiddellijk toen de eerste spreker op die conferentie, dr. A.A.M. Kinneging, zijn inleiding begon met Frances Fukuyama aan te halen, die in 1989, aan het einde van de Koude Oorlog, gesproken had van de eindoverwinning van het liberalisme. Dat zei dr. Kinneging tenminste. Maar Fukuyama had in zijn bekende opstel gesproken over liberalism, en dat is iets anders dan liberalisme. Althans: het is een veel wijder begrip. Amerikaanse liberals zijn veel meer verwant aan Europese sociaal-democraten dan aan Europese liberalen. Zij zijn dan ook geen principiële tegenstanders van overheidsingrijpen. Integendeel: al naar de omstandigheden zijn zij er fervente voorstanders van.
Toen Fukuyama over de eindoverwinning van het liberalism schreef, bedoelde hij dus niet de eindoverwinning van het liberalisme, maar die van de vrijheidsgedachte of, als u wilt, de democratie. Het zijn inderdaad niet uitsluitend de liberalen die zich als de overwinnaars van 1989 kunnen beschouwen, maar net zo goed de sociaal-democraten, de christen-democraten en de conservatieven.
Dat wil zeggen: op ideologisch gebied. Op het gebied van de machtsverhoudingen tussen Oost en West hebben de sociaal-democraten in sommige landen, na een aanvankelijk zeer militant begin, vanaf de jaren '60 een veel verzoenender houding aangenomen. Dat geldt ook voor de kerken (minder voor de christen-democraten).
Maar we hebben het hier over de ideologie, en dan is het, om te beginnen, niet erg verhelderend liberalisme en liberalism door elkaar te halen. In elk geval wordt daardoor - waarschijnlijk onbedoeld - de tegenstelling tussen liberalisme en communitarisme wazig, want de liberals zijn eerder communitaristisch dan liberaal.
Maar we kunnen ook dichter bij huis blijven. In de discussie wees prof. S.W. Couwenberg erop dat ook het Nederlandse liberalisme periodes heeft gekend waarin het veel minder anticommunitaristisch was dan de huidige liberalen zijn - althans ideologisch, in de praktijk valt het meestal nogal mee (of tegen). Couwenberg verwees naar het boek van dr. H. te Velde over liberalisme en nationalisme tussen 1870 en 1918: Gemeenschapszin en plichtsbesef (1992).
Inderdaad. Om te beginnen met Thorbecke, de vader van het Nederlands liberalisme: deze was ‘beïnvloed door het conservatisme van de Duitse romantiek’ (en volgens de liberale senator H. van Riel altijd conservatief gebleven). Dienvolgens was zijn gedachtengoed ‘doortrokken van een notie van gemeenschap die vreemd is geworden’ aan het tegenwoordige liberalisme. Over het algemeen veronderstelden Nederlandse liberalen toen ‘een maatschappelijke samenhang die veel verder ging dan laisser-faire’ (ik citeer hier Te Velde).
Zo was het in het hoogtij van het Nederlandse liberalisme. Maar ook later, toen de liberalen ten aanzien van de confessionelen in het defensief raakten, ‘bleek de liberale vrijheid (...) gemeenschapszin boven individualisme te stellen’. Vooral de oud-liberalen ‘meenden dat meer dan voorheen de nadruk moest worden gelegd op de plicht die de burger had tegenover de gemeenschap’. Te Velde spreekt hier van een ‘pleidooi voor een ethisch reveil’ (een eeuw vóór de rooms-katholiek Van Agt!).
Ook dit toont aan dat de tegenstelling tussen liberalisme en communitarisme minder scherp is dan misschien nuttig is voor een bevredigend debat. En dat wordt er niet beter op wanneer gezegd wordt, zoals drs. G.A. van der List deed in een ingediend paper, dat het ‘ondoenlijk (is) het liberalisme scherp te definiëren’. ‘Sterker nog: het liberalisme kent uiteenlopende intellectuele stromingen, die verschillende antwoorden plegen te geven op vragen van politiek-morele aard.’
Ook vragen van morele aard dus, en daarmee komen we op de vraag wat, volgens liberalen, het ‘bezielend verband’ is of moet zijn dat de mensen bijeenhoudt, zeker in een multiculturele samenleving. Bolkestein herhaalde in zijn toespraak (waarvan de tekst op 3 december op deze pagina werd gepubliceerd) ‘het belang van de christelijke en humanistische traditie voor onze maatschappij als bindend element’. Hij sprak hier vanuit een ‘zeker cultureel conservatisme’, zoals hij zelf zei. Thorbecke zou instemmend geknikt hebben.
Maar niet iedere liberaal wil zo ver gaan als Bolkestein in het zoeken naar de bronnen van de moraal. Beurtelings werden de inherente waardigheid van de mens, de rechtsstaat en de mensenrechten als bron genoemd, maar die zijn meer uitvloeisels dan oorsprongen. Uitvloeisels van wat? Of zijn het scheppingen uit het niets? Oud-minister Witteveen noemde de universele waarden die te vinden zijn in de verschillende godsdiensten. Was het de liberaal of de aanhanger van de soefibeweging die hier sprak?
Curieus was dat - althans in de tijd dat ik aanwezig was - de ontwikkelingen in de wereld nauwelijks aan bod kwamen. Dat was anders op een conferentie over het liberalisme die Die Zeit onlangs belegde en waarvan dit Duitse weekblad in zijn nummer van 2 december uitvoerig verslag doet.
Zo betoogde oud-bondskanselier Helmut Schmidt, zelf sociaal-democraat, dat het voor het Westen van levensbelang was in de wereld de markten en de arbeidsverdeling ‘open te houden’, want ‘éénderde van onze levensstandaard hangt daarvan af. Als de markten morgen afgesneden worden, brengen we onze standaard heel snel terug op tweederde van het huidige peil en hebben we heel snel een werkloosheid van twaalf miljoen’ (in Duitsland).
‘Beide tot stand te brengen - daarvoor zie ik in ons liberaal, in ons conservatief, in ons christelijk of in ons sociaal-democratisch erfgoed niet bepaald veelbelovende aanknopingspunten; ik zie ze nergens’, aldus Schmidt. Krijgt, in het licht van deze ontwikkelingen, een debat zoals donderdag plaatsvond, hoe interessant ook, niet een enigszins provinciaal karakter? Anders gezegd: heeft het liberalisme, anders dan als marktfilosofie, waarden die universele erkenning vinden?
NRC Handelsblad van 06-12-1994, pagina 9