Mensenrechten: explosieve stof
Sinds lang nemen mensenrechten een belangrijke plaats in Nederlands buitenlands beleid in, maar het is de vraag of het thema ooit werkelijk goed doordacht is geweest. In elk geval zou het, als het inderdaad tot de prioriteiten van dat beleid behoort, niet mogen ontsnappen aan de ‘herijking’ waaraan het kabinet-Kok, in een operatie die ruim een jaar zal duren, dat beleid zal onderwerpen.
Behulpzaam daarbij zou kunnen zijn wat de Grieks-Duitse filosoof Panajotis Kondylis daarover te zeggen heeft in zijn in 1992 uitgekomen boekje Planetarische Politik nach dem Kalten Krieg (Akademie Verlag, Berlijn). De consequenties van het mensenrechtenideaal, waaraan het Westen universele betekenis toekent, zouden zich wel eens tegen het Westen kunnen keren.
Kondylis begint met vast te stellen dat de geschiedenis leert ‘dat bij het samengaan van het ethische’ - en daartoe kunnen de mensenrechten gerekend worden - ‘en het politieke het ethische zich vaak aan het politieke onderwierp, ja dat de redenen voor het beklemtonen van het ethische zelfs in de eerste plaats politiek waren’.
Zo werden in de koude oorlog de mensenrechten gebruikt als wapen tegen het communisme, maar intussen hebben ze een ‘eigen logica en dynamiek’ ontvouwd - dus los van hun eventueel politieke motivering. En daar gaat het Kondylis verder om in zijn betoog. Hij komt dus niet terug op de wellicht minder verheven oorsprongen van het ‘mensenrechtelijke universalisme’.
Die ‘eigen logica en dynamiek’ van de mensenrechten is niet tot het Westen beperkt gebleven. ‘Ook de talrijke volken die als gevolg van de dekolonisering hun onafhankelijkheid hebben verworven, hebben zich de taal van de mensenrechten eigen gemaakt, teneinde hun aanspraak op gelijkgerechtigdheid in de wordende wereldsamenleving te bekrachtigen.’
Maar ieder volk zal zijn eigen interpretatie aan het beginsel der mensenrechten geven. Kondylis waarschuwt tegen de misvatting dat ‘de nominale waarde van ideeën hun polemische instrumentalisering zou kunnen verhinderen. Als dat zo was, dan zouden er nooit oorlogen zijn geweest tussen volken die alle - en oprecht - de godsdienst der liefde beleden’.
Kortom, mensenrechten betekenen niet automatisch vrede. Ja, ze kunnen zelfs direct de vrede bedreigen: ‘Wie het debâcle van het reële socialisme wil verklaren uit het feit dat dit noch zijn eschatologische noch zijn directe (materiële) beloften heeft kunnen inlossen, die moet ook ernstig over de mogelijkheid nadenken dat de volken die de weg van het Westen willen inslaan maar hem niet zullen kunnen bewandelen, zich ten slotte in hun teleurstelling tegen het Westen en tegelijkertijd tegen zijn universalistische ethiek zullen keren.
Want ze zullen geneigd zijn hun mislukking uit te leggen als verraad van het verzadigde en egoïstische Westen aan zijn eigen ethische beginselen. In de verwachtingen die het Westen gewekt heeft door zijn ethische universalisme over de hele wereld te exporteren, steekt dus een explosief potentieel.’
En die druk wordt noodzakelijkerwijs groter ‘naarmate de universele mensenrechten materieel uitgelegd worden, waarbij zich mutatis mutandis datgene zal herhalen wat zich voor het eerst in de negentiende eeuw afspeelde, toen de socialisten de materiële interpretatie en verwezenlijking van de door de bourgeoisie gepropageerde formele vrijheden en rechten eisten’.
Maar wat gebeurt er dan? Wat gebeurt er als de mensenrechten ook materieel uitgelegd en met consumptieverwachtingen verbonden worden? Dan kan het niet anders of de mensenrechten ‘raken in conflict met de schaarste aan goederen op wereldschaal’.
In een gesprek met dr. M. Terpstra (Nijmegen) legt Kondylis nog duidelijker uit (Deutsche Zeitschrift für Philosophie 42 (1994) 4) waarom ‘de propagering van universele mensenrechten en hun consequente toepassing tot een aanzienlijke toeneming van de internationale spanningen leiden en de algemene trend naar anarchie versterken moet’ en waarom ‘zelfs rechtvaardige oplossingen en een zelfverloochening die in de geschiedenis geen precedent kent, op de lange termijn geen uitweg zouden bieden’.
Immers, ‘verdeelt men de rijkdom van achthonderd miljoen mensen onder zes miljard mensen, dan worden allen (voorlopig) alleen maar broeders in de armoe - en omgekeerd: zouden de Chinees, de Indiër en de Afrikaan evenveel energie en grondstoffen per hoofd van de bevolking gebruiken als de Noordamerikaan, dan zou dit tot een ecologische ineenstorting kunnen leiden’, tenzij de Noordamerikaan, evenals de Westeuropeaan, bereid zou zijn tot een drastische versobering. Dat kan, theoretisch, alleen maar onder een totalitaire dictatuur, waarmee het Westen óók verraad aan zichzelf zou plegen.
‘Wat kan dus onder de gegeven omstandigheden gerechtigheid concreet en in de praktijk betekenen? De materiële verwachtingen over de hele wereld oriënteren zich thans aan het voorbeeld van de westerse massademocratie, terwijl de materiële voorwaarden voor hun vervulling ontbreken. Dat is een hoogst explosieve stof. Hoe kan men voor deze achtergrond hopen dat juist in onze tijd die idealen van verstand en ethiek verwezenlijkt worden die in de hele geschiedenis tot dusver mislukt zijn?
Zeker beheersen verstand, moraal en mensenrechten het vocabularium van vandaag. Maar dit gebeurt alleen maar omdat deze leuzen de assen van onze ideologie vormen. In andere tijden werden God en Gods wil niet minder dringend aangeroepen. Maar is daarom het liefdesgebod tot richtsnoer van het menselijke handelen geworden?’
Kan een schrijver het bij deze sombere analyse laten? Moet hij geen uitzicht bieden? Maar als er geen uitzicht is? ‘De dingen nemen hun loop, en die loop wordt veel minder bepaald door ideeën - in de zin van zelfstandige krachten, die vanbuiten op een gebeuren ingrijpen en het kunnen sturen - dan de producenten en consumenten van ideeën geloven of willen doen geloven.’
Dat wil niet zeggen dat Kondylis aanraadt afstand te doen van het mensenrechtenideaal of in een ethisch relativisme te vervallen. Het Westen zou dit waarschijnlijk niet eens kunnen. Maar de conclusie (die Kondylis overigens niet uitspreekt) is wèl dat de idealen van de westerse mens - of het nu Christendom, humanisme of socialisme is -, vooral omdat zij universele pretentie hebben, de kiemen van zijn eigen vernietiging in zich dragen.
NRC Handelsblad van 18-11-1994, pagina 7