De proef moet nog komen
Op de Opiniepagina in de krant van 1 november stonden twee lezersbrieven die om nadere toelichting vragen. De ene is van R. Bakker te 's-Gravenhage. Het feit dat in de Franse pers ‘geen woord, geen beeld’ heeft gestaan over het bezoek dat de ministers Kok en Van Mierlo onlangs aan president Mitterrand en premier Balladur hebben gebracht, schrijft hij daaraan toe dat ‘de Nederlandse ambassade te Parijs slechts een persconferentie in het Nederlands had georganiseerd’.
Alsof Franse journalisten die willen weten wat er op het Elysée en het Matignon, respectievelijk de kantoren van de president en de premier, is besproken hun licht gaan opsteken bij de Nederlandse ambassade! Dan boren ze liever hun contacten op Elysée en Matignon aan. Hebben ze dat niet gedaan, dan kan daar de conclusie uit getrokken worden dat ze het bezoek van de heren Kok en Van Mierlo niet interessant genoeg vonden. Ten onrechte natuurlijk, maar dat is een andere kwestie.
De andere brief was van drs. R.F.M. Lubbers te Rotterdam, een interessant voorschot op zijn memoires, naar we mogen hopen. Maar ook bij hem is er sprake van een misverstand. Hij schrijft dat ik in mijn artikel van 28 oktober, waarop hij reageert, de ‘herijking’ van ons buitenlands beleid bepleit heb.
Waar haalt hij dat vandaan? Ik vind, zoals ik in eerdere artikelen heb betoogd, het idee van zo'n ‘herijking’, waarmee de regering-Kok is gekomen, nogal belachelijk. Dat wil zeggen: een beleid - ook een buitenlands beleid - moet natuurlijk voortdurend herijkt worden, aangepast aan de steeds veranderende omstandigheden. Maar om dat nu aan te kondigen als een operatie die ruim een jaar in beslag zal nemen - dat is belachelijk.
Immers, de wereld wacht heus niet op het resultaat van onze herijking. Evenmin kan de Nederlandse regering tegen haar partner zeggen dat ze nog geen standpunt heeft, omdat ze nog aan het herijken is. Omgekeerd zullen die partners zich wèl afvragen of de standpunten die Nederland in die periode wel moet innemen, definitief zijn: Nederland is immers aan het herijken. Kortom, dit is niet serieus.
Trouwens, de regering zelf loopt vooruit op het resultaat van haar herijking. Uit de volgorde van haar kennismakingsbezoeken: Brussel, Parijs, Brussel (Vlaanderen) en Bonn, kan een zeker programma afgelezen worden. Londen en Washington zijn nog niet aan de beurt geweest. In zijn vrijmoedige uitlatingen aan de pers heeft minister Van Mierlo laten merken dat hier inderdaad sprake is van een verschuiving van prioriteiten - vooral ten opzichte van Frankrijk (wat Parijs onmiddellijk beantwoord heeft met een verbod aan de KLM Orly aan te vliegen).
Voor een verschuiving van prioriteiten in ons buitenlands beleid is op zichzelf wel wat te zeggen. Na het einde van de koude oorlog is Nederland minder afhankelijk van de Verenigde Staten geworden en is trouwens die mogendheid zich meer van Europa gaan distantiëren. Nederland kan dus minder vertrouwen op Amerika als tegenwicht tegen het Frans-Duitse duo, en op Engeland in die rol al helemaal niet. Een toenadering tot dat duo ligt dus voor de hand.
Dat heeft met persoonlijke voorkeuren van de betrokken ministers voor dit of dat land niets te maken. Ook het atlantisme van minister Luns (1956-1971) had niets met sympathie voor de Verenigde Staten te maken. Integendeel, hij was qua achtergrond en opleiding eerder franco- dan americanofiel.
Zijn afkeer jegens president Eisenhowers minister van buitenlandse zaken, John Foster Dulles (een ‘aterling’ volgens Luns), was bekend. Ook van de Kennedy's moest hij weinig weten. En tegen een Nederlander die negentien jaar in Amerika had gewoond, zei hij eens: ‘Hoe heeft u het zo lang in dat land kunnen uithouden?’
Daarentegen was hij, zoals gezegd, eerder francofiel en een bewonderaar van de autoritaire De Gaulle. Alleen verzette hij zich tegen de buitenlandse politiek van De Gaulle, die volgens hem Europa's banden met de Verenigde Staten, onmisbaar zolang de Sovjet-Unie een bedreiging was, in gevaar bracht. In de situatie van toen was Luns' prioriteit de juiste.
Een commentator van de Haagsche Courant gaat nog verder. Op 29 oktober suggereert hij dat Luns' politiek niet alleen door pro-Amerikaanse sympathieën gedicteerd werd, maar ook door persoonlijke belangen: ‘De top van Buitenlandse Zaken werd onder Luns (getrouwd met een Shell-barones) opgelijnd op Londen en Washington’.
In de eerste plaats is dit historisch onjuist. Buitenlandse Zaken was altijd al meer atlantisch dan Europees. Alleen onder Beyen (1952-1956) was er een meer uitgesproken sympathie voor Europa - afgeremd overigens door minister-president Drees, die daar erg wantrouwig tegenover stond.
Maar beslist kwalijk is de suggestie dat Luns door zijn huwelijk pro-Amerikaans en pro-Engels zou zijn. Zijn vrouw was inderdaad een barones (enig bezwaar daartegen?), maar wat is in hemelsnaam een ‘Shell-barones’? (Haar vader had een effectenkantoor in Amsterdam: Gleichman & Van Heemstra.) Deze terminologie, waarachter zich persoonlijke frustraties lijken te verschuilen, is van een niveau dat eerder hoort in wijlen De Waarheid dan in de serieuze Haagsche Courant.
Dezelfde commentator stelt zich heel wat voor van Van Mierlo: ‘Pas nu eindigt in Den Haag de koude oorlog. Maar de scepsis die de Bourgondiër Van Mierlo op zijn weg vindt, heeft diepere oorzaken. Het gaat om een cultuurverschil. De protestantse, Noordse gevoelswereld versus de Latijnse, rationele katholieke denkwereld, waarin Van Mierlo zijn wortels heeft’.
Het is de vraag of Van Mierlo het prettig vindt aan zijn rooms-katholieke wortels herinnerd te worden, maar ‘Bourgondiër’ is een karakteristiek die hij waarschijnlijk niet zo gauw zal afwijzen. Maar dit maakt hem niet per definitie geschikt om te onderhandelen met de Franse diplomatieke elite, die oneindig uithoudingsvermogen paart aan superieure dossierkennis. Op beide terreinen moet de ‘Bourgondiër’ Van Mierlo nog beproefd worden.
NRC Handelsblad van 04-11-1994, pagina 9