Wetenschap en schijn - wetenschap
In de Verenigde Staten is onlangs een boek uitgekomen dat veel stof heeft doen opwaaien, en een deel van dat stof is ook in Nederland terechtgekomen. Het gaat om het boek van Richard Herrnstein en Charles Murray The Bell Curve: Intelligence and Class Structure in American Life.
Nu heb ik dit boek niet gelezen, en als ik het ooit zou lezen, zou ik me niet wagen aan een bespreking ervan, omdat ik zelfs niet de pretentie kan volhouden iets van het onderwerp af te weten. Des te meer bewondering heb ik voor al diegenen in Nederland die, al dan niet na lezing, een oordeel uitspreken over dat boek.
Maar eerst: wat is de stelling die in dit boek wordt verdedigd? De stelling is - zo heb ik kunnen opmaken uit de vele artikelen over dit boek die ik in de binnen- en buitenlandse pers heb gelezen - gebaseerd op het door niemand betwiste feit dat in intelligentietests zwarten gemiddeld 15 punten lager scoren dan blanken. Dat verschil wordt meestal verklaard door het verschil in sociale achtergrond en status.
Herrnstein en Murray echter betogen dat intelligentie voornamelijk - ze schatten: voor 60 procent - een kwestie van erfelijkheid is. Als dit zo is, aldus hun conclusie, dan is weinig tegen die zwarte achterstand te doen en is alle geld dat uitgegeven wordt om hem, en dus indirect dat verschil in intelligentie, in te halen in feite weggegooid geld; ja, moedigt het de zwarte (en Latino) onderklasse maar aan erop los te fokken (om het gemeenzaam te zeggen).
Het is vooral die conclusie die dat stof heeft doen opwaaien en velen ertoe gebracht heeft daarom ook de wetenschappelijke stelling (of de wetenschappelijkheid van de stelling) die aan die conclusie vooraf gaat, in twijfel te trekken. Misschien terecht - daar kan ik niet over oordelen.
Zo schrijft onze correspondent in Washington in de krant van 24 oktober: ‘Zo eindigt een nuchtere bespreking van wetenschappelijke onderzoeken in een politiek pamflet. Het duo (Herrnstein-Murray) haalt er wel de bestsellerlijsten mee, maar verliest meteen het predikaat “wetenschappelijk” en het schaart zich bij de conservatieve vleugel van de Republikeinse partij’.
Nu waardeer ik de politieke en sociale reportages en analyses van die correspondent zeer, maar of hij ook deskundig is op het gebied dat Herrnstein en Murray betreden, durf ik te betwijfelen. Trouwens, waarom zou een uitvoerig gestaafde stelling haar predikaat ‘wetenschappelijk’ verliezen zodra de stellers er politieke conclusies uit trekken? Als stelling en conclusie maar duidelijk gescheiden zijn.
Zou een stelling die uitliep op een conclusie die meer conform zou zijn aan het gedachtengoed van de linkervleugel van de Democratische partij, ook meteen als onwetenschappelijk zijn gebrandmerkt? President Clinton, in elk geval, prees de heldere analyse van het boek, hoewel de politieke conclusies ervan betwistend (op grond van lezing ervan?).
Ook de hoofdredacteur van het weekblad Hervormd Nederland betwist de wetenschappelijkheid van het boek. Hij spreekt van ‘een als wetenschappelijk geafficheerd boek’. De auteurs, zegt hij, ‘wenden voor onbevooroordeeld wetenschappelijk te werk te zijn gegaan’. Dat zijn zware insinuaties, maar geuit in een tijdschrift dat voortdurend een beroep doet op ons geweten, berusten ze ongetwijfeld op zorgvuldige lezing van het boek.
Overigens was Herrnstein, die onlangs overleed, hoogleraar in de psychologie in Harvard, een van Amerika's topuniversiteiten. Je moet zelf van goeden huize zijn om zo iemand van schijnwetenschappelijkheid te beschuldigen. Bij Murray is dit misschien gemakkelijker: hij werkt bij een conservatieve denktank, wat hem in de ogen van sommigen bij voorbaat diskwalificeert.
Het weekblad HP/De Tijd gaat zorgvuldiger te werk. Het onthoudt zich van een eigen oordeel, neemt een artikel van Newsweek over en ondervraagt drie Nederlanders van goeden huize: de erfelijkheidsdeskundige Galjaard, de psycholoog Vroon en de microbioloog Schellekens. Nu maar hopen dat die de tijd hadden gevonden het boek van Herrnstein en Murray te lezen.
Ongetwijfeld tast het boek in zijn conclusies dierbare taboes van ‘links’ aan en is het koren op de molen van conservatieven, maar daarmee is het op zichzelf nog niet veroordeeld. Hoeveel taboes heeft ‘links’ niet al de laatste jaren laten varen (wat in Nederland een coalitie met de voor conservatief uitgemaakte VVD mogelijk maakte)? Er kan er nòg wel een bij de vuilnis.
Serieuzer is de overweging dat racisten van allerlei slag hun gading kunnen vinden in dit boek - en dan niet zozeer in zijn conclusies (want de verzorgingsstaat laat hen koud) alswel in zijn stelling zelf. Maar moet het wetenschappelijk onderzoek - vooropgesteld dat het inderdaad niet vooringenomen is - zich, uit vrees voor het misbruik dat van zijn uitkomsten gemaakt zou kunnen worden, de wet laten voorschrijven door die misbruikers?
De intelligentietests tonen overigens ook aan dat Aziaten over het algemeen hoger scoren dan blanken. Als dat zo doorgaat, zal de ‘cognitieve elite’, die de macht heeft, steeds meer uit Aziaten bestaan - met de blanken als een soort poor whites tussen haar en de onverbeterbare onderklasse van zwarten. Maar dat mogelijke vooruitzicht behandelen Herrnstein en Murray, voor zover ik weet, niet. Daar zijn ze misschien te wetenschappelijk voor.
NRC Handelsblad van 01-11-1994, pagina 9