De liefde gaat door de maag
Geen woord, geen beeld in de Franse pers over het bezoek dat de ministers Kok en Van Mierlo maandag aan president Mitterrand en premier Balladur hebben gebracht, aldus onze correspondent in Parijs, die er de volgende dag wèl uitvoerig over rapporteerde. (‘Nederland zit niet langer met de rug naar Europa’, zo schreef hij ook. Nu, dat zullen al die Nederlandse politici die zichzelf al veertig jaar lang Europeser dan wie ook beschouwen, niet leuk vinden.)
Mochten Kok en Van Mierlo teleurgesteld zijn geweest door het Franse gebrek aan belangstelling, woensdag gaf de Duitse televisie om 1 uur wèl beelden van Kok, die die dag, samen met bondskanselier Kohl, de erewacht in Bonn inspecteerde. We mogen bezwaren tegen de Duitsers hebben, ze zijn minder onverschillig jegens hun kleinere buren dan de Fransen.
Maar hoe staat het met onze belangstelling voor onze kleinere buren? Dinsdag brachten Kok en Van Mierlo een bezoek aan Vlaanderens premier Luc van den Brande (nadat ze eerder op bezoek waren geweest bij de federale regering van Dehaene). Niet alle Nederlandse bladen berichtten daarover, terwijl dat bezoek toch, anders dan die andere bezoeken, een primeur was.
In elk geval is deze erkenning van de Vlaamse realiteit een verblijdend teken. Al te vaak is Vlaanderen door Nederlandse regeringen niet serieus genomen. Nu zei Kok (volgens De Standaard): ‘Voor ons is de relatie met de Vlaamse regering minstens zo belangrijk als ons contact met de Duitse en de Franse regering. Misschien zelfs belangrijker.’ Toe maar.
Nu maar afwachten wat die woorden betekenen. In het begin van zijn ambtsperiode beloofde premier Lubbers dat Nederland er samen met Vlaanderen ‘tegenaan zou gaan’ (of woorden van gelijke strekking). Daarna hebben we daar nooit meer iets van gehoord. Net zomin als van het ‘nieuwe denken’, dat hij begin 1990 introduceerde en dat betekende dat de grenzen in Europa moesten blijven bestaan, maar open moesten zijn - iets wat bondskanselier Kohl, niet ten onrechte, uitlegde als een uitspraak tegen een Duitse hereniging.
Ook zijn voorganger, Van Agt, was sterk in dat soort loze uitspraken. Zo huldigde hij zijn Belgische collega Tindemans eens als zijn leermeester. Wie daar de conclusie uit trok dat de Nederlands-Belgische samenwerking nu ook wel inniger zou worden, kwam bedrogen uit. Het betekende niets. Blijkbaar behoort dit bellen blazen tot de cultuur van het CDA. De nuchtere PvdA'er Kok was daar tot dusver wars van.
Wel was het opmerkelijk dat hij in Parijs sprak van ‘Frankrijk als groot land en Nederland als middelgroot land’. Dat laatste is een illusie die Nederlandse politici en diplomaten, te beginnen met Van Kleffens in 1945, met de regelmaat van de klok hebben gekoesterd en gevoed. Dat anderen ons die status ook gunnen - en dat is the proof of the pudding - is nooit gebleken. Wat wèl gebleken is, is dat onze pretentie de ‘grootste van de kleinen en de kleinste van de groten’ te zijn, ons veel kwaad heeft berokkend - laatstelijk nog bij de kandidatuur van Lubbers voor het Europese voorzitterschap.
Overigens is het ook de vraag of Frankrijk aanspraak mag maken op de status van ‘groot land’. In de literatuur wordt het, evenals Groot-Brittannië, de rang van ‘middelgroot’ land gegeven. Maar ja, net zoals wij graag horen dat we ‘middelgroot’ zijn, geloven de Fransen graag in hun eigen grandeur. Als daarmee kinderen een plezier gedaan kan worden - vooruit dan maar; hoewel zoals gezegd, zulke illusies ook kwaad kunnen. Misschien dat de ‘herijking’ van ons buitenlands beleid ons precies zal vertellen wat we zijn.
Maar terug naar onze relatie met Vlaanderen. De verslaggever van De Standaard voegt deze persoonlijke noot toe aan zijn verslag over het bezoek van beide Nederlandse ministers aan hun Vlaamse collega:
‘Na afloop hadden de meeste waarnemers het gevoel dat het aardig klikte tussen de “roomse” Vlaamse minister-president en de “paarse” Nederlandse regeringstop. De toonaard en het woordgebruik van Kok en Van Mierlo lijken erop te wijzen dat zij beter dan hun voorgangers begrijpen dat er iets zeer wezenlijks veranderde in België. En dat zij hun politiek optreden zullen afstemmen op die realiteit.’
Laten we dat met hem hopen. Maar als hij Koks en Van Mierlo's voorgangers kapittelt omdat zij de veranderingen in België niet zouden hebben begrepen, dan moet toch een uitzondering gemaakt worden voor Van Mierlo's directe voorganger, Kooijmans; onder hem heeft het ministerie van buitenlandse zaken een voortreffelijke nota het licht doen zien over die veranderingen en wat zij betekenen voor Nederland. Of er al naar gehandeld is, is een andere zaak. Maar misschien was het daarvoor nog te vroeg tijd.
Wie wèl al gehandeld heeft, is de provincie Zeeland. Ook dat verneem ik uit De Standaard. De commissaris van de koningin in die provincie heeft in Brussel bekend gemaakt dat de provincie, met nog enkele andere instanties, een cursus over Vlaanderen aan het organiseren is voor Nederlandse belangstellenden, vooral uit de economische wereld.
Prachtig. Alleen was het een verrassing in het verslag te lezen dat de commissaris ook had gesproken over ‘de gelijklopende eetcultuur aan beide kanten van de landsgrens’. Het is voor de eerste keer dat ik daarvan hoor. De verschillen in eetcultuur in Europa - ook tussen Nederland en België (incluis Vlaanderen) - behoren juist tot de grootste, en meest veronachtzaamde barrières. Pas wanneer de Vlamingen bereid zullen zijn aan de lunch te volstaan met een broodje kaas en een glas karnemelk, of de Nederlanders hun dagritme willen laten verstoren door een copieus déjeuner met wijn, zal er sprake zijn van één cultuur. De liefde gaat door de maag.
NRC Handelsblad van 28-10-1994, pagina 9