Een uitzonderlijk volk
Stelling: in hun totaliteit hebben de Duitsers meer van de Tweede Wereldoorlog geleden dan de Nederlanders. Deze stelling gaat, wat de Nederlanders betreft, niet op voor bepaalde bevolkingsgroepen, in de eerste plaats het joodse volksdeel.
Alvorens een poging te wagen deze stelling te verdedigen, wil ik, naar mijn gevoel: ten overvloede, vaststellen dat de vraag of de Duitsers schuld hebben aan hun eigen lijden, ja dit verdiend hebben, een heel andere vraagstelling is. Ook als die vraag bevestigend beantwoord wordt, doet dit niet af aan het lijden. Aan de andere kant is medelijden of sympathie, in deze discussie, evenmin een punt dat terzake is.
Tweede opmerking vooraf: ik spreek over lijden van de oorlog, betrek er dus de gevolgen van de oorlog bij, die voor velen een lange tijd geduurd kunnen hebben - soms tot op de dag van vandaag.
Lezing van een boek over de jeugdbelevenissen van vrouwen die tussen 1933 en 1943 geboren zijn, bracht mij tot die stelling: Starke Mütter - ferne Väter: Töchter reflektieren ihre Kindheit im Nationalsozialismus und in der Nachkriegszeit van Ulla Roberts (Fischer Taschenbuch Verlag, 1994).
Bijna alle vrouwen die Roberts, een psychologe, ondervraagt hebben tot gezinnen behoord die, in mindere of meerdere mate, positief stonden tegenover het nationaal-socialisme, althans tegenover Hitler. Heel gewone Duitse gezinnen dus. (Er is slechts één half-joodse bij, die, omdat zij op school gediscrimineerd werd, dit als kind haar joodse vader kwalijk nam...)
In al die gezinnen werd de vader, vroeg of laat, voor militaire dienst opgeroepen. De kinderen groeiden dus op in vaderloze gezinnen. De moeder nam de leiding van het gezin over - wat in een patriarchale samenleving als de Duitse geweest was, op zichzelf een kleine revolutie betekende.
Spoedig moest de moeder het gezin bij elkaar proberen te houden in uitzonderlijke omstandigheden. Tot diep in het land waren dat de bombardementen waaraan de steden bijna dagelijks onderworpen waren. Vele nachten werden in schuilkelders doorgebracht, en evacuaties en samenwonen met andere gezinnen waren aan de orde van de dag.
Het oosten van Duitsland is lange tijd gespaard gebleven. Daar begonnen de ‘uitzonderlijke omstandigheden’ pas toen de Russische legers oprukten. Miljoenen vluchtten, vaak letterlijk op een schoen en een slof, naar het westen. De vrouwen die achterbleven, werden veelal slachtoffer van massale verkrachtingen, waarvan de kinderen vaak getuigen waren.
Met het einde van de oorlog was het nog niet afgelopen. Het zoeken naar voedsel en onderdak bleef nog lange tijd de voornaamste bezigheid, en het waren weer de moeders op wie deze taak rustte. Weliswaar kwamen vrij spoedig de vaders, voor zover zij niet gesneuveld waren, terug (uit Rusland kwamen de laatste krijgsgevangenen overigens pas in 1955 - tien jaar na het eind van de oorlog - terug), maar die terugkeer verhoogde vaak eerder de spanningen.
Immers, de vaders kwamen terug in gezinnen waar de moeder jarenlang de baas was geweest. Die liet zich niet meer zo gemakkelijk door de man des huizes gezeggen. Bovendien waren de vaders meestal haveloze en vernederde sjlemielen geworden - heel anders dan het heldenbeeld dat de dochters zich van hen in hun afwezigheid gemaakt hadden.
Kortom, niet alleen de hele Duitse samenleving was ontwricht en door elkaar gehusseld, ook voor ontelbare afzonderlijke gezinnen gold dat. Voor kinderen die in die omstandigheden zijn opgegroeid, moeten dat traumatische belevenissen zijn geweest - en dat waren er miljoenen.
Nederland heeft, afgezien van het joodse volksdeel (welks lot nog veel dramatischer was), dergelijke omstandigheden eigenlijk slechts incidenteel meegemaakt. Zeker, die incidenten konden erg en, voor de betrokkenen, traumatisch genoeg zijn, maar ze waren niet zo algemeen als in Duitsland. En na de oorlog herstelde de normaliteit zich vrij gauw. De Nederlandse samenleving als zodanig is in feite weinig door de oorlog aangetast geweest.
De schrijfster van het boek over haar leeftijdgenoten, is zelf van 1937. Ze heeft kennelijk een tik van de jaren zestig. Dat blijkt uit haar vragen aan haar gespreksgenoten (en ook uit haar keuze van gespreksgenoten?). Verrassend velen roepen op latere leeftijd hun ouders ter verantwoording voor hun gedrag in de Hitlertijd. Is die inquisitorische nieuwsgierigheid representatief?
Een van de gespreksgenoten is een Nederlandse, en wat die vertelt heeft me ook enigszins aan het twijfelen gebracht. Het is een zekere Kerstin V., geboren in Rotterdam in 1935, nu in Duitsland wonend. (Kerstin is een ongebruikelijke naam in Nederland, zeker vóór de oorlog.)
Kerstin herinnert zich nu ‘de spookachtige ogenblikken, wanneer 's avonds en 's nachts de Waffen-SS in stormpas door de uitgestorven, verduisterde straten patrouilleerde’. Eens werd haar vader door de Waffen-SS weggehaald. Als ‘acht- tot tienjarige heeft zij de zware bomaanvallen op haar stad beleefd’ enzovoort.
Welnu, het is zeer onwaarschijnlijk dat het de Waffen-SS was die, in stormpas nog wel, door de nachtelijke straten van Rotterdam patrouilleerde. Dat was meestal de Wehrmacht, en de mensen werden door de SD (of de Nederlandse politie!) weggehaald. De Waffen-SS was aan het front nodig.
En wat de ‘zware bombardementen’ op Rotterdam betreft: er is, behalve het Duitse bombardement van 14 mei 1940 (Kerstin was toen vier of vijf), eigenlijk maar één zwaar bombardement op de stad geweest: het bombardement van 1943 op de Mathenesserdijk en omgeving, waarbij honderden zijn omgekomen. Rotterdam heeft zeker niet de hele oorlog in de schuilkelder gezeten.
Daarmee wil ik niet beweren dat Kerstin heeft zitten liegen, maar alleen dat het geheugen een buitengewoon onbetrouwbare getuige is. Wat hebben we zelf beleefd en wat hebben we van horen zeggen? Of op de televisie gezien? Er is geen reden aan te nemen dat die vraag niet ook voor de getuigenissen van Ulla Roberts' andere gespreksgenoten geldt.
Dat maakt haar boek nog niet tot een onbetrouwbaar document. Bij de afzonderlijke herinneringen mag hier en daar een vraagteken gezet worden; uit het geheel rijst een beeld van totale chaos op, die vrijwel geen enkel Duits gezin - of het nu ‘goed’ dan wel ‘fout’ was - onaangetast heeft gelaten.
En daar komen, sinds 1989, voor achttien miljoen Duitsers nog de belevenissen gedurende veertig jaar andere dictatuur bovenop plus de, voor velen hunner traumatische, ervaringen van de hereniging. Zulke ingrijpende veranderingen (met hun psychologische gevolgen) heeft geen enkel Westeuropees volk binnen zo betrekkelijk korte tijd ondergaan. In dit opzicht een uitzonderlijk volk dus.
NRC Handelsblad van 25-10-1994, pagina 9