Een vriendelijker Duitsland
‘In Duitsland is alles beter.’ Dat stond met grote letters op de omslag van het voorlaatste nummer van Elsevier, en in de aanhef van het omslagartikel wordt dit als volgt gepreciseerd: ‘De straten zijn schoner, de omgangsvormen beleefder. De Duitser is rijker, woont mooier en winkelt chiquer dan de Nederlander.’ En dan volgen zes bladzijden, waarin deze stelling wordt bekrachtigd.
Helaas, de simpele toerist die in september door Duitsland reisde, moet dit bevestigen - althans wat zijn eigen waarneming betreft. Soms bekroop hem het gevoel dat de Ossies moet hebben bevangen toen zij, na de val van de Muur, met hun Trabi's langs de Westduitse wegen reden: zelf 140 kilometer per uur rijdend - en de Trabi's bereikten niet meer dan tachtig - werd hij voortdurend ingehaald door kruisers die twee keer zo hard reden.
Dat behoort nog tot de onaangename ervaringen. Maar dat de straten inderdaad schoner zijn en de omgangsvormen inderdaad beleefder zijn dan in Nederland - dat kun je toch niet een onaangename ervaring noemen? Dat de Duitser mooier woont, heb ik niet kunnen vaststellen, maar ik geloof het graag, op grond van mijn hotelervaringen.
Zelfs in de kleinste steden hebben de hotels, al zijn ze zelf oud, moderne kamers met moderne badkamers. De vloerkleden smetteloos, de deuren stevig en geruisloos sluitend. En dan het ontbijt! Vroeger gaven vreemdelingen hoog op van het ontbijt in Nederlandse hotels, maar de overdaad waaruit je in Duitsland kunt kiezen, slaat alles.
In Nederland teruggekeerd, kregen we in het eerste het beste hotel van dezelfde prijsklasse een kamer met een inrichting uit de jaren '50. (Als die werkelijk nog uit die jaren dateerde, zou ze helemaal versleten zijn. Dat was niet het geval, dus ik moet aannemen dat die inrichtingen nog geleverd worden.) Eens kwam ik in een soortgelijk Nederlands hotel in een inrichting terecht die echt uit de jaren '20 was, maar toen werd er voor de eeuwigheid gebouwd, dus dat was stevig en gaf de Nederlander die zich die jaren nog herinnerde, en de linoleumvloer voor lief nam, nog een gevoel van nostalgie.
En het ontbijt? Vroeger zou je het inderdaad overvloedig genoemd hebben; in elk geval meer dan je thuis gewend bent: een paar plakjes vlees en kaas (het laatste uitgedroogd of in plastic verpakt). En dan die onvermijdelijke kuipjes jam en boter, maar geen yoghurt of quark of muessli, zoals in Duitsland. Ontbijtkoek en beschuit - ja, dat hebben ze in Duitsland niet.
De bediening in Nederland vaak gemelijk en onverschillig of, daarentegen, van een onnodig dienstbetoon: ‘Smakelijk eten’, ‘Heeft het gesmaakt?’, ‘Smakelijke voortzetting’. Heeft de horeca er ooit onderzoek naar gedaan of de klant dit prettig vindt? In Duitsland is de bediening, ook in winkels, vriendelijk en, anders dan een stereotype wil, niet serviel.
Is dit verschil uitsluitend tot een verschil in welstand terug te brengen? Zo ja, dan zou dat ernstig genoeg zijn, maar het is, denk ik, ook een verschil in cultuur. Dagboeken van vreemdelingen uit vorige eeuwen spraken al over onze lompheid. Ligt het aan ons republikeins verleden? (Maar in het republikeinse Amerika is de dienstverlening voortreffelijk.) Of aan onze koopmannelijke traditie zo snel en zo goedkoop mogelijk winst te willen maken? Het blijft vreemd, want dienstverlening - maar dan op groter schaal - is onze grootste bron van inkomsten.
De Nederlander die toch al een beetje bedrukt is door de vergelijking tussen zijn land en Duitsland, moet zeker niet het Walhalla, het reusachtige monument boven de Donau, iets ten oosten van Regensburg, bezoeken. Waarom niet? Daartoe eerst iets over dat Walhalla.
Het werd tussen 1827 en 1842, dus lang vóór de Duitse eenheid van 1871, gebouwd in opdracht van koning Lodewijk I van Beieren (die later wegens zijn affaire met de avonturierster Lola Montez moest aftreden) ter ere van ‘allen grossen Männern, die Teutschland seit den zwei Jahrtausenden seiner Geschichte erzeugt hat’. In het sanctum worden dan ook 123 van die mannen (en één vrouw) met een buste vereerd.
Maar wat blijkt? Onder die 123 zijn er ook heel wat niet-Duitsers, onder wie vooral Nederlanders. Zoals: Willem de Zwijger en prins Maurits (goed, die zijn in Duitsland geboren), maar ook Erasmus von Rotterdam (sic), Grotius, Maarten Harmensz. Tromp en Ruyter (sic), stadhouder Willem III en Boerhaave. Daarnaast ook Johann (sic) van Eyck, Rubens, Van Dyck en Franz (sic) Snyders. Ook koning Gustaaf Adolf van Zweden en verscheidene Zwitsers.
Het gidsje dat je er kunt kopen, doet daar enigszins verontschuldigend over: de buitenlanders moeten dat niet als aanmatiging opvatten. De stichter van het Walhalla vond dat ieder ‘wer teutscher Zunge sey’, opgenomen moest kunnen worden! Bovendien moet niet worden vergeten dat de geschiedopvatting in die tijd ‘een geheel andere was dan die van ons’.
Dat laatste is waar. Bovendien bevond, zoals de historicus J.C. Boogman dat meermalen beschreven heeft, Nederland zich in de jaren '40 van de vorige eeuw - dus de jaren dat het Walhalla klaar kwam - in een nationale identiteitscrisis. België was verloren, dus de droom een (middel)grote mogendheid te zijn was voorgoed voorbij. Gezaghebbende stemmen bepleitten onder andere in De Gids, aansluiting bij Duitsland, dat zich toen leek te ontwikkelen tot een grote, moderne en liberale statengemeenschap. Een massale bijeenkomst van Nederlandse en Duitse Liedertafel in Arnhem bezong die eenheid.
Dus in de ogen van de - zelfs Nederlandse - tijdgenoot was de gedachte die achter dat Walhalla stak, misschien niet eens zo vreemd en bedreigend. Honderdvijftig jaar later kijkt de Nederlander er echter wèl vreemd tegen aan - te meer wanneer hij zich afvraagt of het bij de gewone Duitse bezoeker niet de mening bevestigt dat de Nederlanders toch eigenlijk maar afvallige Duitsers zijn.
Of zijn deze gedachten misplaatst in een tijd waarin de Europese staten toegroeien naar een statengemeenschap, waarin Duitsland een overheersende plaats zal innemen - een Duitsland dat, te oordelen naar de lachende gezichten van politici op de affiches in dit verkiezingsjaar, niet langer het oerserieuze, stoere Duitsland is, maar een vriendelijker, ontspannener, gewoner Duitsland.
NRC Handelsblad van 11-10-1994, pagina 9