Wie moet Wörner opvolgen?
Een van de laatste officiële verplichtingen die de vorige minister van buitenlandse zaken, Peter Kooijmans, heeft vervuld, was de bijwoning van de uitvaartdienst voor de vroegtijdig overleden secretaris-generaal van de Noordatlantische verdragsorganisatie (NAVO), Manfred Wörner.
Een van de eerste beslissingen op buitenlands-politiek gebied die het kabinet-Kok zal moeten nemen, betreft de vraag: wie te steunen als kandidaat voor Wörners opvolging? Maar voordat naar de persoon gekeken wordt, moet de vraag aan de orde gesteld worden: wat is de functie van de NAVO na het einde van de Koude Oorlog?
Toen Wörner in 1988 secretaris-generaal werd, was de Koude Oorlog nog aan de gang. De Sovjet-Unie was nog intact en werd beschouwd als potentiële bedreiger van de veiligheid van West-Europa. Het bondgenootschap met de Verenigde Staten was, in deze strategische vooronderstelling, de onmisbare garant van die veiligheid.
Zes jaar later is de situatie geheel anders. De Sovjet-Unie bestaat niet meer, uiteengevallen in een groot aantal successiestaten. Alle zijn ze nu, evenals de bondgenoten die de Sovjet-Unie in Europa had, verbonden met de NAVO, via het ‘Partnerschap voor vrede’.
In zekere zin heeft de NAVO, met het wegvallen van de Sovjet-Unie, haar reden van bestaan verloren. In elk geval is deze een andere geworden. De handhaving van de band tussen West-Europa en de Verenigde Staten is nu in feite de belangrijkste functie van de NAVO geworden - en zulks in een tijd dat Europa, ondanks alle verklaringen van het tegendeel, niet meer tot de topprioriteiten van de Amerikaanse regering behoort.
De nieuwe secretaris-generaal moet dus aan geheel andere voorwaarden voldoen dan zijn voorgangers. Niet alleen moet hij een man van internationaal gezag zijn, maar ook moet hij liefst uit een land komen dat bij de Amerikanen nog enig gewicht in de schaal werpt, een van de grote Europese landen dus.
Maar is het ambt van secretaris-generaal van de NAVO niet een internationale functie en maakt het dus niet uit welke nationaliteit hij heeft? Formeel is dat zo, maar in de praktijk werkt dat anders. In de herinnering is blijven hangen de uitlating van Kissinger over de man die in 1973 een boodschap van de Europese Gemeenschap kwam overbrengen. Dat was de Deense minister van buitenlandse zaken, want Denemarken was toen toevallig voorzitter. Kissinger sprak later van ‘de een of andere Deen’ (some Dane). Zo'n minachtende term zou hij nooit hebben laten vallen als de boodschapper een Brit, een Fransman of een Duitser zou zijn geweest.
Welk groter Europees land komt nu in aanmerking om de secretaris-generaal te leveren? Frankrijk niet, want dat is geen lid van de militaire organisatie van de NAVO. Dat geldt ook voor Spanje. Duitsland valt ook af, omdat Wörner een Duitser was (hoewel de minister van defensie Rühe anders een goede kandidaat zou zijn geweest). Over Italië hoeven we niet te praten. Blijft over: Groot-Brittannië.
De Canadees David M. Law, die hoofd politieke planning bij de NAVO is geweest, gaat een stap verder. In de International Herald Tribune van 19 augustus pleit hij voor een Amerikaan als secretaris-generaal - juist teneinde de nieuwe reden van bestaan van de NAVO, handhaving van de Europees-Amerikaanse band, te onderstrepen.
Dat zou betekenen dat, voor het eerst, een Europeaan opperbevelhebber van de Noordatlantische strijdkrachten zou moeten worden. Dat zou, aldus Law, geen bezwaar moeten zijn, nu de Verenigde Staten dit jaar, eveneens voor het eerst, een ‘Europese veiligheids- en defensie-identiteit’ hebben erkend. Zelfs Frankrijk zou zo'n constructie - Europeaan opperbevelhebber, Amerikaan secretaris-generaal - moeten kunnen aanvaarden.
Nu is zo'n Europese veiligheids- en defensie-identiteit nog in geen velden of wegen te bekennen, en ook zal zij, wil zij ooit tanden hebben, lang afhankelijk blijven van Amerikaanse steun - die zij niet voor niets zal krijgen. Maar anderzijds zal de Amerikaanse irritatie jegens Europa groeien naarmate duidelijker wordt dat de Europeanen hun beweringen een ‘pijler’ in het bondgenootschap te kunnen vormen niet waar kunnen maken.
De nieuwe secretaris-generaal zal dus - hij mag Europeaan of Amerikaan zijn - iemand moeten zijn die zich bewust is van deze inherente spanning in de transatlantische verhouding en tevens genoeg gezag heeft - in Europa èn in Amerika - om de twee Amerikaanse staten (Canada en de Verenigde Staten) en veertien Europese (die het onderling ook niet over alles eens zijn) bijeen te houden. Dat mag geen routinebenoeming worden.
Maar te vrezen valt dat zelfs de minder radicale keuze van een Brit als secretaris-generaal wel te ver gegrepen zal zijn, al was het slechts omdat andere landen, zoals de Scandinavische, vinden dat zij nu eens aan de beurt zijn om die functionaris te leveren.
Hoewel er genoeg Nederlanders zijn die dolgraag die functie zouden bekleden, is het weinig waarschijnlijk dat, na Stikker en Luns, ons land weer die eer toevalt. Als de Nederlandse regering niettemin een kandidaat naar voren zou schuiven, bijvoorbeeld teneinde een oud-minister een troostprijs te gunnen, zou zij een zelfde fiasco riskeren als haar voorgangster enkele malen heeft moeten incasseren.
NRC Handelsblad van 26-08-1994, pagina 7