Van cafécultuur naar diplomatie
‘Hans, verspil je talenten niet.’ Dat zei, een kleine twintig jaar geleden, een Nederlander van gezag tegen Hans van Mierlo, die zich toen in een van zijn periodes van politieke (en mischien ook wel anderssoortige) leegheid - désoeuvrement is het Franse woord voor deze gemoedstoestand - bevond. (Hij zei het overigens in het Engels: ‘Don't waste your talents’.)
De aldus aangesprokene zal die woorden nu wel vergeten zijn, maar toen maakten ze indruk op hem. Wie weet hebben ze hem wel aangespoord terug te keren in de politiek en zijn ze dus indirect medeverantwoordelijk voor de vervulling van Van Mierlo's hartewens: een kabinet zonder CDA, waarin hij de portefeuille van Buitenlandse Zaken zou dragen.
Dat laatste was zijn bijna levenslange ambitie, maar paradoxalerwijs - en over Van Mierlo sprekende mogen we paradoxen bezigen - is die keus een bewijs van zijn gebrek aan ambitie. Immers, als hij iets van de idealen van D66 wil verwezenlijken, had hij Binnenlandse Zaken moeten kiezen. Op Buitenlandse Zaken zijn de mogelijkheden voor doorbraken en vernieuwing veel geringer.
Dat komt niet doordat de ambtenaren van dat departement hem de voet zouden dwarszetten, maar doordat Buitenlandse Zaken nu eenmaal voornamelijk met het buitenland te maken heeft - dat wil zeggen: met factoren die zich onttrekken aan de macht, en grotendeels ook aan de beïnvloeding, van welke nationale politicus ook - hij moge nog zo ambitieus en thuis nog zo machtig zijn. Daarbij komt dat de nieuwe bewindsman een erfenis overneemt, en die erfenis is in Van Mierlo's geval niet onbelast. Nederland heeft de laatste jaren - en dat is niet de schuld van Van Mierlo's onmiddellijke voorganger - enkele kapitale blunders begaan. Nederland heeft meermalen - bij zijn poging een Europese Unie naar zijn beeld aanvaard te krijgen en bij zijn poging Lubbers voorzitter van de Europese Commissie te maken - zijn invloed schromelijk overschat, en die mistaxatie heeft, op haar beurt, weer afbreuk gedaan aan Nederlands invloed.
Het is niet zo dat, met de komst van een nieuwe bewindsman, Nederland met een onbeschreven blad kan beginnen. Het buitenland kijkt in de eerste plaats Nederland op die fouten aan, pas in de tweede plaats de desbetreffende bewindsman. Dàt is de erfenis die Van Mierlo nu overneemt, en het zal heel wat wijs en ingetogen beleid vergen voordat de schade is hersteld.
Daarbij is het raadzaam meer te letten op wat anderen van ons vinden dan wat wijzelf van ons vinden. Terecht noemt H.W. Sandberg in Het Parool van 1 augustus Nederlands recente falen op buitenlands-politiek gebied ‘een bewijs van het jammerlijke onbegrip bij onze “politieke elite” voor de Europese verhoudingen in het algemeen en van de gapende kloof tussen de wijze waarop Nederland zichzelf ziet en de manier waarop anderen ons zien’.
En hoe zien anderen ons? Jacobus Delwaide, die politicologie doceert aan de Katholieke Universiteit Brussel, vertelt ons dit in Intermediair van 19 augustus: ‘Nederlanders teren te veel op het verleden en lijden onder een ware obsessie met Duitsland’, en dat terwijl ‘België in de twintigste eeuw een stuk meer te lijden heeft gehad onder Duitse macht en Duits geweld dan Nederland’.
Dit kan, opnieuw, het apparaat van Buitenlandse Zaken niet in de eerste plaats verweten worden, maar Lubbers zelf heeft zich ongetwijfeld wèl vaker door die obsessie laten meeslepen dan voor zijn kansen op het Europese voorzitterschap goed was. En zijn opvolger, minister-president Kok, heeft enige weken geleden op Korfoe geheel onnodig gezegd dat de Nederlands-Duitse betrekkingen op scherp stonden.
Ook hier is herstel van schade dus geboden, al ligt de oorzaak aan Nederlandse kant in diepere lagen dan diplomaten of ministers van buitenlandse zaken gemeenlijk kunnen bereiken. Het heeft te maken met ons nationalisme, en dat, aldus Delwaide in de spiegel die hij ons voorhoudt, ‘leeft in Nederland sterker dan de meeste Nederlanders willen vermoeden’. Delwaide maant de Lage Landen ‘de eigen zwakheden te onderkennen en aan te pakken of, waar dit niet lukt of niet mogelijk blijkt te zijn, de eigen grenzen te zien en dus een zekere bescheidenheid aan de dag te leggen’. Hij is beleefd en richt zich tot de ‘Lage Landen’, maar dat hij Nederland bedoelt blijkt uit zijn woorden dat de Belgen zich deze beperkingen ‘beter lijken te realiseren’ dan de Nederlanders, en dat is waar.
Nu is Van Mierlo van huis uit een bescheiden man. Hij mist te enen male de arrogantie die anderen nog wel eens menen te kunnen ontlenen aan hetzij hun diplomatieke status hetzij de vermeende status van hun land. Dat gebrek aan enige hovaardij en ook schoolmeesterij maakt juist zijn charme uit.
Maar - en dat behoort, althans in Nederland, ook tot zijn charme - hij houdt van praten. Hij houdt ervan de mensen te confronteren met brede beschouwingen, die niet altijd voorbeelden van cartesiaanse luciditeit zijn - en dat niet alleen omdat zij vaak op paradoxen uitlopen. Kortom, hij behoort meer tot een cafécultuur dan tot het diplomatiek circuit.
Dat is helemaal niet erg, kan zelfs verfrissend zijn. Maar ook hier moeten wij ons afvragen: wat denkt de buitenlander daarvan? Zullen zijn collega's, wanneer hij in internatinaal gezelschap aan die voorliefde toegeeft, toch ook weer niet denken: daar heb je de Nederlandse schoolmeester weer? Het fijne verschil tussen schoolmeester en filosoof gaat in dat gezelschap verloren.
Let wel: intern kan Buitenlandse Zaken best eens een minister gebruiken die ervan houdt om, met de voeten op tafel en in hemdsmouwen, te filosoferen over problemen en ontwikkelingen die niet om een onmiddellijke beslissing vragen. Dat kan zeer stimulerend zijn voor zijn medewerkers. Waar het om gaat is dat op internationale bijeenkomsten zijn collega's meestal niet de tijd en het geduld hebben om zulke bespiegelingen aan te horen - en zeker niet wanneer ze van een nieuweling uit een klein land komen.
In dat gezelschap zal Van Mierlo zich dus moeten beheersen - misschien meer dan zijn achterban lief is. Die zal geneigd zijn zo'n zelfbeheersing te zien als resultaat van de invloed die de diplomaten in krijtstreeppakken (van wie er overigens heel wat D66'er zijn) ook op Van Mierlo hebben weten te krijgen. In werkelijkheid zou zij een blijk zijn van een juiste taxatie van Nederlands internationale positie in 1994. Misschien dat zij aan het einde van de rit van het kabinet-Kok anders zal zijn.
NRC Handelsblad van 23-08-1994, pagina 7