Een Amsterdams kabinet?
Twee keer is de laatste tijd in deze krant gezegd dat het kabinet-Kok een ‘Amsterdams kabinet’ was. De eerste keer was het Harry Mulisch die dat, op 17 augustus, zei. De tweede keer was het de gewezen fractieleider van de PvdA, Thijs Wöltgens - in het interview dat Kees van der Malen met hem had in de krant van 27 augustus.
Maar terwijl Mulisch het nieuwe kabinet om zijn zogenaamd Amsterdamse karakter toejuichte, vond Wöltgens dit juist een groot bezwaar. Laten we met Wöltgens beginnen. Naast politieke bezwaren tegen het kabinet-Kok (voor hem is de VVD toch nog altijd zoiets als de oude erfvijand) zag hij ook sociaal-culturele barrières:
‘Ik heb het idee dat in Amsterdam, of laat ik zeggen: in intellectuele kringen, de brood-en-botervraagstukken er niet toe doen en men zaken als behoud van koopkracht voor de minima ziet als gemillimeter en boekhouderij. Voor deze mensen, die niet afhankelijk zijn van de sociale zekerheid en niet voor hun bestaan hoeven te sappelen, geeft paars een kick, zo van: nu zijn we eindelijk van die christen-democratisch dwingelandij af.’
Wöltgens heeft hier ongetwijfeld niet alleen de VVD en D66 op het oog, maar ook het salonsocialisme, dat vooral in Amsterdam de toon aangeeft, het schijnprogressivisme van bladen als Vrij Nederland en De Groene Amsterdammer, de gratuite vooruitstrevendheid waarvan Harry Mulisch het toonbeeld is.
Als het waar is dat deze sfeer het gezicht van het kabinet zal bepalen, dan kan gemakkelijk voorspeld worden dat de PvdA elders in het land zijn reeks van nederlagen zal voortzetten. En of een ‘Amsterdamse’ VVD of D66 daar over vier jaar nog zo zal aanslaan? Het is eigenlijk alleen Wim Kok, nog altijd de jongen uit Bergambacht, die een nationale figuur is. (Voor Amsterdammers: Bergambacht ligt in de Krimpenerwaard.)
Harry Mulisch had het dan ook bij het verkeerde eind toen hij Kok noemde als degeen die, met Bolkestein en Van Mierlo, van het kabinet een Amsterdams kabinet zou maken. Kok woont weliswaar in Amsterdam, maar heeft niets gemeen met dat wereldje dat Mulisch als het middelpunt der aarde beschouwt en Wöltgens juist wantrouwt. Hij wil er goddank ook niets mee gemeen hebben.
Maar ook om een andere reden slaat Mulisch de plank mis, en die misslag is juist typerend voor dat Amsterdamse wereldje. Maar laten we ook hem citeren: ‘Het was toch altijd de provincie die de dienst uitmaakte, en daar reken ik Den Haag ook onder. Het wordt een Amsterdams kabinet, een grote-stadskabinet. Ze kennen een heel ander soort mensen, bewegen zich in anderssoortige circuits. Dat geeft zo'n kabinet een andere uitstraling: wereldser.’
Ocharm! Amsterdam werelds? Ja, op dezelfde manier als W.F. Hermans van zichzelf zegt dat hij wereldberoemd is: ‘wereldberoemd in Nederland’. Amsterdam is altijd op zichzelf geconcentreerd geweest en heeft zich tegelijkertijd als de maat aller dingen beschouwd: typische kentekenen van de provincie. Wat dat betreft is Rotterdam veel opener naar de wereld toe, dus wereldser.
Werelds? Als Harry Mulisch in Frankrijk komt, staat hij met zijn mond vol tanden. Daarentegen heeft hij het voordeel dat hij, in tegenstelling tot de meesten van zijn kompanen, goed Duits spreekt. Oud-burgemeester Van Thijn heeft een waar woord gesproken: in een interview met de Volkskrant noemde hij in april zelfgenoegzaamheid ‘een hele gevaarlijke Amsterdamse eigenschap’ - en een typisch provinciale eigenschap, kunnen we eraan toevoegen.
De hemel beware ons als het kabinet-Kok een Amsterdams kabinet wordt in de zin die Mulisch aan die uitdrukking geeft. Dan krijgen we over het hele land toestanden als Amsterdam de laatste jaren te zien heeft gegeven; verloedering van de stad, miljoenenoverschrijdingen bij de bouw van de Stopera, de Olympische Spelen die aan zijn neus voorbijgingen, een politie die de burgemeester niet in de hand heeft.
Het is nog niet over. Hoofdcommissaris van politie Nordholt is door de vorige burgemeester voor zo onmisbaar verklaard en als zodanig behandeld, dat hij meent zich alles te kunnen veroorloven. Het laatste is dat hij het kabinet-Kok kapittelt, omdat het die ex-burgemeester niet minister van binnenlandse zaken heeft gemaakt.
Stel je voor! Zouden we een herhaling krijgen van de beschamende komedie van dit voorjaar, toen minister Van Thijn moest oordelen over het beleid van burgemeester Van Thijn? Nu zou hij, als Nordholt zijn zin had gekregen, als minister moeten verdedigen dat hij als burgemeester Nordholt een ongekend hoge toelage had gegeven - de ene PvdA'er aan de andere (waarom moeten we trouwens weten dat Nordholt PvdA'er is?).
Maar los van de inhoud van Nordholts interventie: het is niet de taak van een hoofdcommissaris van politie zich met de politiek te bemoeien. Eens, in 1951, is een chef van de generale staf om die reden de laan uitgestuurd, en dat was ook een man die meende onaantastbaar te zijn, maar de minister toonde moed - of moet je moedig noemen wat vanzelfsprekend is?
Wilt u een ander voorbeeld? President Truman ontsloeg, ook in 1951, midden in de Koreaanse oorlog de glorieuze generaal MacArthur, omdat deze uitspraken over het beleid had gedaan. Dat was nog eens andere koek dan een hoofdcommissaris van politie van Amsterdam.
Daarentegen volstaat burgemeester Patijn met een telefoongesprek met zijn hoofdcommissaris, waarin hij gezegd zou hebben ‘dat ik zijn uitspraken onverstandig vond’. Maar het gaat helemaal niet om de inhoud van die uitspraken; het gaat erom dat een hoofdcommissaris helemaal geen politieke uitspraken mag doen. Dat Patijn ‘op een aantal punten een andere mening’ dan Nordholt heeft, zoals hij ook meldde, is eveneens volstrekt irrelevant.
Is de Hagenaar Patijn al zozeer door de Amsterdamse slonzigheid aangetast? En moet die het gezicht van het nieuwe kabinet bepalen?
NRC Handelsblad van 30-08-1994, pagina 7