Integer zingen en andere zaken
In de stilte vóór het kabinet-Kok is er nog gelegenheid een paar losse eindjes op te ruimen, dingen te zeggen die niet een heel artikel waard zijn, maar die ik toch gezegd wil hebben.
In de eerste plaats: vlak vóór het Rwandaspektakel van zaterdag zei een van de organisatoren dat de zingers op dat festival (als dat tenminste het juiste woord is) ‘integer’ zouden zingen. Wat is dat: integer zingen? Is dat anders zingen dan ze gewoonlijk zingen? Zo ja, zingen ze anders dan niet integer?
Dat komt ervan wanneer de amusementswereld zich met zaken gaat bemoeien die haar volkomen vreemd zijn, zoals oorlog of hongersnood. Dan druipt de valsheid ervan af, en die valsheid verraadt zich ook in het taalgebruik.
Het woord integer wordt trouwens tegenwoordig toch al te pas en te onpas gebruikt, is dus aan devaluatie onderhevig. In overlijdensannonces zie je vaak: ‘Hij was een integer mens.’ Ja, het moest er nog bij komen dat hij niet integer was! Het suggereert bovendien dat de meeste mensen niet integer zijn, want anders zou het bij die overledene niet als bijzonderheid zijn vermeld.
Tweede opmerking: ik ben lange tijd niet in Amsterdam, althans niet op de Dam, geweest; maar op foto's in de krant heb ik gezien dat tegen het paleis een enorm, een paar verdiepingen hoog bord is getimmerd, waarop, in het Nederlands en het Engels, staat dat dit het koninklijk paleis is, dat dan en dan te bezichtigen is - tegen een entreeprijs, neem ik aan.
Geen duidelijker bewijs dat wij geen monarchaal volk zijn, maar een volk van kooplieden. Die hebben dan ook in de tijd van de Republiek ervoor gezorgd dat Nederland geen monarchie werd, en die proberen nu de monarchie zo goed mogelijk te gelde te maken.
Maar een volk hoeft niet monarchaal te zijn om toch een gevoel van decorum te hebben. Kijk maar naar Frankrijk. Hier - ik merkte dat onlangs ook al op - heeft het nationaal monument, ook op de Dam, als achtergrond een warenhuis en een hotel, die hun aanwezigheid met grote letters aankondigen. Kom daar eens op de étoile om!
We hebben nu eenmaal een monarchie (en zijn daar ruim honderd jaar heel gelukkig mee), maar de waardigheid die zij vooronderstelt, hebben we nog steeds niet te pakken. Als straks de koningin op het balkon van het paleis verschijnt om de menigte toe te wuiven, blijft dat bord met entreeprijzen dan boven haar hoofd hangen? We zijn ertoe in staat dat zo te laten, want het telkens wegnemen wanneer de koningin in de stad is, is een beetje duur.
Wat ik ook kwijt wil is dit: vaak worden in een schriftelijke polemiek tegenstanders gevoelens toegeschreven die ze helemaal niet hebben of waarvan het bestaan op z'n minst niet bewezen kan worden. Ik geef een voorbeeld:
Onlangs stond er in de krant dit over mij: ‘Tegen Folia (het weekblad van de Universiteit van Amsterdam) zei hij (dat ben ik dus): “Vroeger kon je alles relateren aan de Koude Oorlog, dat was heel overzichtelijk”. Hij voegde daar misnoegd aan toe dat hij in de gebeurtenissen daarna, zoals de oorlog in Joegoslavië, “geen grote lijn meer kan ontdekken”.’
Ik val over het woord misnoegd. Hoe weten de auteurs (want het waren er twee) dat ik misnoegd ben of was? In feite kàn ik niet misnoegd zijn over het einde van de Koude Oorlog, want ik heb die oorlog steeds met animo gevochten (zij het niet op ideologische gronden), en wie vecht er nu een oorlog om die te laten voortduren? Je vecht een oorlog om die te winnen, en als die gewonnen is (of verloren), dan is het uit met de oorlog. Dat weet je vooraf.
Maar ook als ik wèl misnoegd zou zijn over het einde van de Koude Oorlog, zouden de auteurs dat niet op grond van wat ik gezegd of geschreven had, kunnen bewijzen. Zo'n kwalificatie is dus op z'n minst overbodig, op z'n ergst stemmingmakerij, die niet bevorderlijk is voor een intellectuele discussie, die de auteurs zeggen zo graag te willen, en in casu ook nog onjuist.
Dat het ten tijde van de Koude Oorlog, met zijn tweedeling, allemaal veel overzichtelijker was dan nu, zal evenwel niemand ontkennen. Maar dat heeft met een gevoel van misnoegen of genoegen niets te maken.
Ten slotte: in Trouw van 9 augustus las ik een artikel van ds. A.A. Spijkerboer over bijbelvertalingen. Het blijkt dat het Nederlands Bijbelgenootschap en de Katholieke Bijbelstichting werken aan een gemeenschappelijke, nieuwe vertaling van de bijbel, die over een jaar of tien klaar moet zijn. Weer een nieuwe vertaling? We zijn net gewend aan de Nieuwe Vertaling van 1959.
Maar daar wil ik het niet over hebben. Spijkerboer vertelt dat het de vraag is ‘of er idiolect of dynamisch-equivalent vertaald moet worden. Vertaal je idiolect dan vraag je je af: hoe krijg ik wat er in het Hebreeuws of het Grieks eigenlijk staat zo goed en zo kwaad als het gaat in het Nederlands, ook al klinkt dat dan raar?’
En hij geeft als voorbeeld een idiolecte vertaling van het begin van de Tien Geboden (die in de Nieuwe Vertaling luidt: ‘Ik ben de HERE, uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heb’): ‘Ik ben de AANWEZIGE, God-over-jou, die jou hebt (heb?) uitgeleid uit het land van Mitsraïm, uit het diensthuis.’
En twee voorbeelden van een dynamisch-equivalente vertaling: ‘Ik ben de Heer, jullie God. Ik heb je uit Egypte gehaald, uit dat slavenoord.’ En: ‘Ik ben de Eeuwige, je God, die je heeft uitgevoerd uit het land van Egypte, uit het slavenhuis.’
Het zij verre van mij, geen theoloog en ook geen lidmaat van enige kerk, een voorkeur uit te spreken, al vraag ik me wel af of met een idiolecte vertaling er niet nog meer mensen van de kerk vervreemd zullen raken dan nu al het geval is.
Wat me evenwel in alle voorbeelden opvalt is het gebruik van het gemeenzame je en jullie, in plaats van u of gij. Ik vind dat best, maar stel dezelfde vraag als hierboven. Ik neem onmiddellijk aan dat je en jullie een getrouwer vertaling is (in de Duitse en Franse vertalingen worden ook du en tu gebruikt, en het Engelse thou en thee is eigenlijk je en jou), maar hoe zullen de trouwe kerkgangers daartegenover staan?
Er zijn om ogenschijnlijk onbelangrijker zaken kerksplitsingen ontstaan, en de kerken hebben het nog niet zo heel lang geleden moeten bezuren dat de leiding vóór het kerkvolk uit holde. Ds. Spijkerboer eindigt te zeggen dat de ‘vertaling niet begroet zal worden met het gejuich dat lang geleden de Statenvertaling is ten deel gevallen. Daarvoor zijn er in ons land te veel mensen die weten hoe het moet.’ Tot hen behoor ik gelukkig niet.
NRC Handelsblad van 12-08-1994, pagina 7