Niet voor niets
‘Hoeveel kans geeft u de aanslag?’ ‘Vijfentwintig procent’, luidde het antwoord. Deze woordenwisseling vond begin juli 1944 plaats in de gang van een huis aan de Haagse Alexanderstraat. Enkele weken later, op 20 juli, ontplofte de bom die Hitler had moeten doden, maar het niet deed. Daarentegen werden honderden samenzweerders, en nog vele anderen, terechtgesteld.
Dr. C.L. Patijn, na de oorlog hoog ambtenaar op Buitenlandse Zaken en Kamerlid, maakt melding van dit gesprek in een artikel dat hij in 1964 schreef voor het christelijke maandblad Wending (juli/aug.) - twintig jaar na die aanslag. Vijftig jaar erna is er opnieuw veel over geschreven, maar de Nederlandse connectie is daarbij onvermeld gebleven. Zij was dan ook ‘vluchtig’ (het woord is van Patijn zelf), maar daarom niet oninteressant.
Vanaf najaar 1942 had Adam von Trott zu Solz, ambtenaar aan het Duitse ministerie van buitenlandse zaken, meermalen Den Haag bezocht om Nederlanders op de hoogte te houden van de plannen van het Duitse verzet, opdat deze ‘indien de aanslag zou gelukken en een nieuw bewind zou optreden, terstond via hun eigen kanalen aan de geallieerde regeringen zouden kunnen doen weten dat de nieuwe leiding vertrouwen verdiende en als onderhandelingspartner aanvaardbaar kon worden geacht’ (aldus Patijn).
Trott heeft in die jaren vele van dergelijke missies ondernomen, vooral naar het neutrale buitenland: Zwitserland, Zweden, Turkije. In Genève was een van zijn gesprekspartners dr. W.A. Visser 't Hooft, secretaris-generaal van de Wereldraad van Kerken in oprichting en verbindingsman tussen de Nederlandse regering in Londen en het verzet in Nederland.
Visser 't Hooft bezorgde Trott introducties bij zijn contacten in bezet Nederland. Dat waren, behalve Patijn, de diplomaat dr. J.H. van Roijen, de volkenrechtsgeleerde prof. mr. F.M. baron van Asbeck, de jurist (en latere hoogleraar) mr. G.J. Scholten en mr. H.J. Reinink (later hoog ambtenaar op het ministerie van onderwijs, kunsten en wetenschappen).
Anderen waren er misschien ook, maar die noemt Patijn niet in zijn artikel - behalve één: de tot Nederlander genaturaliseerde Duitse zakenman von Goerschen, op wiens kantoor de laatste ontmoeting met Trott plaatsvond. Goerschen zou in 1945 opgepakt en doodgeschoten worden. Over deze geheimzinnige man en zijn rol in het verzet is, voor zover ik weet, weinig bekend.
Over Trott en de zijnen schrijft Patijn: ‘Hier werd niet uit illusies geleefd. Deze mannen stonden voor een onnoemelijk zware taak, die zij met open ogen aanvaardden. (...) Bekend is nu dat na de mislukking en de ondraaglijke eerste teleurstelling de meeste betrokkenen, toen de wraak, de foltering en de dood op hen afkwamen, met grote gelatenheid en rust hun lot hebben ondergaan. Zij hadden het bewijs geleverd dat er in Duitsland krachten waren die het uiterste hadden willen doen om zelf, van Duitsland uit, het roer om te gooien en bij te dragen tot de zuivering. Meer kan van hen niet worden geëist.’
Illusies over het lukken van de aanslag hadden weinigen. Het blijkt al uit de vijfentwintig procent kans die Trott de aanslag gaf. Illusies over de mogelijkheden die een Duitse regering na Hitlers liquidatie nog aan de onderhandelingstafel zou hebben, hadden sommigen, onder wie de eigenlijke aanslagpleger Stauffenberg, nog wel. Anderen dachten zelfs dat Duitsland nog wel kans had enkele van Hitlers veroveringen, zoals Oostenrijk, te behouden.
Trott zelf geloofde dat waarschijnlijk niet. Zijn vele reizen naar het buitenland en indirecte contacten met Engeland en Amerika - hij had een Amerikaanse moeder en had in Oxford gestudeerd - hadden hem geleerd dat in Londen en Washington de deuren voor het Duitse verzet gesloten waren. Daar werd vastgehouden aan het besluit van Casablanca (1943): onvoorwaardelijke capitulatie van Duitsland.
Dit gebod zou ook hebben gegolden als het Duitse verzet erin geslaagd zou zijn geweest Hitler en zijn regime omver te werpen. Wat dat betreft, zou een gelukte aanslag weinig hebben uitgemaakt. Zeker, er zouden miljoenen levens zijn gespaard - van hen die tussen juli 1944 en mei 1945 nog zijn omgekomen - maar de Duitse bevolking zou waarschijnlijk een regering samengesteld uit voormalige samenzweerders de schuld hebben gegeven van de harde gevolgen van de onvoorwaardelijke capitulatie, en dat zou geen goed begin voor een Duitse democratie zijn geweest.
Zo gezien, heeft de mislukte aanslag die democratie waarschijnlijk meer gediend dan een gelukte aanslag zou hebben gedaan. In elk geval is een tweede dolkstootlegende voorkomen. Het offer dat de mannen en vrouwen van de 20ste juli 1944 hebben gebracht, is dus - zij het om andere redenen dan zij hadden gehoopt - niet voor niets geweest. Dat kan vastgesteld worden ook wanneer wij weten dat de meesten hunner niet democraat, althans in de zin die wij aan dat woord geven, waren.
Een van de samenzweerders, kolonel Henning von Tresckow, een man die al na de val van Parijs in juni 1940, toen dus de Führer op het hoogtepunt van zijn successen stond, tot de overtuiging was gekomen dat Hitler verdwijnen moest - de stelling dat de samenzweerders pas met hun plannen begonnen zijn toen Duitslands nederlaag onvermijdelijk was, is, in haar algemeenheid, niet juist - zei het aldus:
‘De aanslag moet koste wat kost plaatsvinden. Mocht hij niet lukken, dan moet niettemin worden gehandeld. Want nu gaat het niet langer om het praktische doel, maar om de overweging dat de Duitse verzetsbeweging in het oog van de wereld en van de geschiedenis de beslissende stap heeft gewaagd. Al het andere valt daarbij in het niet.’
NRC Handelsblad van 26-07-1994, pagina 7