Het vermogen en de wil
Demissionair of niet, met of zonder instemming van zijn bevoegdere collega's Kooijmans en Ter Beek, heeft minister Pronk de mening uitgesproken dat Nederland troepen naar Rwanda moet sturen. Welk beleid zit er achter zo'n door de emotie van het ogenblik bepaalde uitspraak? Misschien wel helemaal geen.
Maar zo'n vraag kan ook gesteld worden aan Frankrijk, dat al troepen naar Rwanda gestuurd heeft. Puur humanitaire redenen heeft het voor zijn operatie opgegeven. Daarvoor is het te loven, maar nu het er eenmaal met zijn troepen zit, kan het ze moeilijk weer terugtrekken zonder althans het verwijt te oogsten de Rwandezen in de steek te laten.
Nu al dreigt zijn neutraliteit, waarmee het succes van iedere humanitaire operatie staat of valt, in gevaar te komen. De zelfuitgeroepen Huturegering bevindt zich immers sinds kort in het door de Fransen beheerste gebied, en vandaar schijnt ook een radiostation de Hutu's in Burundi op te roepen de Tutsi's ook in dat buurland uit te moorden. Of dit al dan niet met Franse instemming gebeurt, maakt voor die neutraliteit niets uit.
We mogen er dus benieuwd naar zijn hoe minister Pronk zijn uitspraak nader fundeert. Die Nederlandse troepen die hij naar Rwanda wil sturen, zullen wel deel moeten uitmaken van een troepenmacht der Verenigde Naties, maar ook zo'n macht vergt, wil ze effectief zijn, eenheid van strategie en commando, en onderdelen die volstrekt gedisciplineerd en incorrupt zijn. Als Afrikanen het leeuwedeel ervan voor hun rekening moeten nemen, is enige scepsis gerechtvaardigd.
Of het aantal over de kling gejaagde Rwandezen nu een miljoen of een half miljoen bedraagt en of het aantal vluchtelingen, die door honger, dorst en ziekten dreigen om te komen, ook een miljoen of half miljoen bedraagt - het is genoeg om bijna terug te verlangen naar de rust en orde van de koloniale tijd. Vrijheid was er toen niet veel, maar was die er wèl in het bevrijde Rwanda?
En zou het verschil tussen een door minister Pronk zo gewenste militaire interventie en een koloniale operatie niet uitsluitend nominaal zijn - vooral wanneer zo'n interventie voornamelijk door blanken zou worden geleid, zo niet bemand? De huiver weer koloniaal te moeten spelen (zij het met blauwe baret) is een van de redenen waarom de westerse mogendheden zo weinig gretig zijn de Fransen te hulp te snellen in Rwanda.
De tijden van het kolonialisme zijn voorbij, en die tijden vergden niet alleen het vermogen ver van eigen land in te grijpen, maar ook de wil daartoe. In de negentiende eeuw bezaten althans de grote Europese mogendheden beide. Ja, dat bezit van beide eigenschappen was juist het kenmerk van een grote mogendheid. Naar die maatstaf gemeten, waren de Verenigde Staten in die eeuw geen grote mogendheid. Eigenlijk zijn ze dat pas in 1941 geworden, om het een halve eeuw te blijven.
En nu? Een mogendheid die zich uit Somalië terugtrekt nadat daar achttien van haar soldaten zijn gedood en die haar oorlogsschepen beveelt de Haïtiaanse wateren te verlaten zodra een bende gewapende Haïtianen op gammele boten in de kijker komt - is dat nog een grote mogendheid? Ja, de wapens heeft ze nog wel, maar ook de wil? Maar kan hetzelfde niet gezegd worden van de Europese mogendheden in de Joegoslavische crisis?
Vroeger - aldus Edward N. Luttwak in de International Herald Tribune van 6 juli - hoefden de grote mogendheden meestal niet eens in te grijpen, omdat hun vermogen, wil en eventuele bereidheid daartoe voldoende waren om een zekere orde te handhaven in gebieden die zij, om welke redenen dan ook, wezenlijk achtten voor hun belangen.
In een geval als Joegoslavië zouden zij dan invloedssferen hebben ingesteld, teneinde het machtsvacuüm te vullen - zulks zeker tot teleurstelling van plaatselijke ambitieuze mogendheden, maar in 't algemeen tot voordeel van de plaatselijke bevolking en van de vrede.
Als de bereidheid er niet meer is om, behalve in geval van directe bedreiging van eigen grondgebied, het leven van een aanzienlijk aantal eigen soldaten te riskeren - wat volgens Luttwak het kenmerk is van de postindustriële samenleving - dan ontstaan er noodzakelijkerwijs crises als Somalië, Bosnië en Rwanda, want die zijn niet te beheersen met slagkruisers en geleide wapens, maar alleen - eventueel - met grondtroepen.
Maar bieden operaties onder gezag van de Verenigde Naties dan niet een alternatief? Alsof die een waarborg kunnen zijn dat er niet op grote schaal slachtoffers zullen vallen! Voor de nabestaanden maakt het dan niet veel uit of zij met blauwe baret dan wel met andere baret zullen zijn gesneuveld. Bovendien is onder VN-gezag de eenheid van strategie en commando veel moeilijker te bereiken.
Luttwak constateert dit alles zonder heimwee naar vroeger, en ook ons mag geen verlangen naar tempo doeloe verweten worden wanneer we dit, met hem, constateren. Voorbij is voorbij. Maar daarmee zijn de problemen nog niet voorbij. In de plaats van de oude zijn er nieuwe gekomen: Bosnië, Somalië, Rwanda en alles wat nog in het vat is. En meer ontwikkelingshulp schept alleen maar nieuwe problemen, zoals een zojuist verschenen rapport van de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking te Velde vernietigend vaststelt.
Slechts twee mogelijkheden ziet Luttwak ter omzeiling van de weigering van de samenleving slachtoffers te accepteren: het rekruteren van beroepssoldaten elders, zoals de Ghurka's of de Ambonezen; en het formeren van vreemdelingenlegioenen. Maar beide mogelijkheden noemt hij zelf ‘onwaarschijnlijk’.
Wat dan? Dan blijft ons weinig anders over dan onszelf de eigenschap aan te leren niet te zien, te horen of te voelen wat normaliter onze morele gevoelens zou kwetsen - zoals in arme landen de rijken van kinds af geleerd hebben om, op weg naar hun club of bank, beleefd te stappen over de bedelaars die daar liggen. De ervaring in Bosnië, zegt hij, toont dat wij al aardige vorderingen hebben gemaakt in die richting.
Inderdaad heeft Rwanda Bosnië al flink van de televisie en de voorpagina's verdrongen. Moeten we daarom de media schuldig verklaren? Het is waar dat hun aandacht slechts korte tijd bij één onderwerp bepaald kan blijven. Maar onze aandacht ook. Vraagt iemand nog naar het lot van dat zwaargewonde meisje waar de media een jaar geleden vol van waren, zó vol dat premier Major er een mooie stunt in zag haar naar Londen over te vliegen? Ook wij kunnen maar een beperkte mate van leed aan.
NRC Handelsblad van 22-07-1994, pagina 7