Voor 'n dubbeltje op de eerste rij
Nederland en Duitsland gaan de wederzijdse betrekkingen intensiveren. Dat is, zo lazen we in de krant van dinsdag, een resultaat van het bezoek dat minister Kinkel de dag tevoren aan Den Haag had gebracht. Mooi, maar al te veel moeten we ons er niet van voorstellen. Per slot van rekening heeft Duitsland niet minder dan negen buurlanden, en dan nog een paar andere landen waarmee het ook graag intensieve betrekkingen onderhoudt.
Dat blijkt alleen al daaruit dat minister Kinkel de dag na zijn bezoek aan Den Haag in Bonn de Chinese minister-president en in Genève zijn Russische collega ontmoette. Waar haalt die man de tijd vandaan? Kan er nog sprake zijn van intensieve betrekkingen, om niet te spreken van reflectie? Daarbij is Kinkel nog voorzitter van een partij die in moeilijkheden verkeert!
Nu zijn met die intensivering van de Nederlands-Duitse betrekkingen niet alleen de betrekkingen op ministerieel niveau bedoeld. Er is besloten dat beide landen een of twee keer per jaar informeel overleg zullen voeren op de manier waarop dat al jaren gebeurt tussen het Verenigd Koninkrijk en Duitsland: het zogenaamde Königswintermodel.
Dat zijn tweejaarlijkse ontmoetingen (waarvan één in Königswinter) tussen Britse en Duitse parlementariërs, zakenlieden en Clingendaelachtige mensen. Als het lukt voldoende belangstelling aan Duitse kant voor dit soort ontmoetingen met Nederlanders te wekken en als aan Nederlandse kant voldoende gesprekspartners van niveau te vinden zijn - beide zijn nodig, maar misschien nog niet voldoende voorwaarden - dan is er veel voor deze geregelde ontmoetingen te zeggen, al moeten we ons ook niet te veel voorstellen van de gunstige werking die de Königswinterontmoetingen op de Brits-Duitse betrekkingen hebben. De Britse pers is over 't algemeen meer anti-Duits dan de Nederlandse.
Het idee om deze ontmoetingen tussen Nederland en Duitsland te laten houden komt overigens van de Adviesraad Vrede en Veiligheid, die eerder dit jaar, in antwoord op een verzoek van de ministers van buitenlandse zaken en defensie, een rapport Duitsland als partner uitbracht. Het voorstel was onderdeel van een algemeen advies de dialoog met Duitsland te intensiveren, waarbij ervan uitgegaan werd dat Nederland een ‘interessante gesprekspartner’ voor Duitsland kon zijn (een uitgangspunt waarvan de juistheid nog bewezen moet worden).
Het was te voorzien dat de ministers in hun eind vorige maand verschenen antwoord op dat rapport niet het achterste van hun tong zouden laten zien. Een regering kan zich immers moeilijk in het openbaar anders dan in zeer algemene termen uitlaten over haar betrekkingen met een ander land. Anders heb je voordat je het weet een diplomatiek incident. Maar met het overnemen van zo'n onschuldig voorstel als dat voor Königswinterontmoetingen kan niemand zich een buil vallen.
Intussen geeft het ministeriële antwoord toch al meer van de Nederlandse positie bloot dan wenselijk is. Zo zijn de ministers het met de Adviesraad eens dat ‘de bevordering van stabiliteit in Oost-Europa niet alleen een Duits, maar een algemeen Westers belang is’. En nog eens: ‘Het is een gemeenschappelijk Westers belang dat de overgang naar democratie, rechtsstaat en markteconomie in Midden- en Oost-Europa met succes wordt bekroond.’
Nu, zo denkt de onbevangen lezer, dan zullen de ministers het ook wel met de Adviesraad eens zijn dat het gewenst is ‘dat de bilaterale ondersteuning van de hervormingen in Oost-Europa in de komende kabinetsperiode substantieel wordt verhoogd’. Volgens de Adviesraad ‘zou het ten minste om een verdubbeling moeten gaan’. Als het een ‘algemeen Westers belang’ is, dan kan immers niet alles alleen op Duitslands schouders komen te rusten. Dat zou ook ongewenst zijn.
Maar wie deze gevolgtrekking maakt uit het akkoord van beide ministers met het uitgangspunt van de Adviesraad, komt bedrogen uit. Immers, zo zeggen de ministers droogjes, ‘binnen het kader van de budgettaire mogelijkheden bleek het tot nu toe niet mogelijk meer bilaterale hulp te geven’. Dat de demissionaire ministers hun onbekende opvolgers niet kunnen binden is begrijpelijk, maar ze hadden toch wel kunnen zeggen dat vermeerdering van die hulp gewenst is. Op z'n minst zou dat een logische conclusie uit hun eerder ingenomen standpunt zijn geweest.
In feite reikten de ministers Nederland daarmee een brevet van onvermogen uit - weinig geloofwaardig, gezien 's lands rijkdom in verhouding tot de Oosteuropese armoe - en ontnemen zij het 't morele recht zijn mond verder open te doen over Oost-Europa. Maar ja, voor een dubbeltje op de eerste rij te willen zitten is een oude Nederlandse gewoonte.
Op deze discrepantie tussen ambitie en ter beschikking gestelde middelen legt een ander, zojuist verschenen rapport van de Adviesraad de vinger: Ambitie en middelen: defensie in de gevarenzone. De inhoud ervan komt hierop neer: Nederland heeft de mond vol van het belang van vredeshandhaving, liefst in het verband van de Verenigde Naties, maar ondertussen verlaagt het rustig zijn defensiebegroting zo sterk dat zulke operaties nauwelijks meer mogelijk zullen zijn.
Als dat zo doorgaat, aldus de Adviesraad, ‘valt er niet te ontkomen aan een matiging van de politieke ambities ten aanzien van de Nederlandse bijdrage aan de bondgenootschappelijke taken en de internationale handhaving van vrede en veiligheid, met name onze deelname aan VN-operaties’. Als dat zo is, dan kan dat ‘beter duidelijk worden uitgesproken’.
Inderdaad, en als blijkt dat wij niet bereid zijn onze middelen evenredig te doen zijn aan onze ambities, dan zullen we op het internationale toneel op z'n minst een toontje lager moeten zingen. Ja, het zou wel eens kunnen zijn dat de échecs die Nederland de laatste tijd op dat toneel te incasseren heeft gekregen, toe te schrijven zijn aan irritaties over die discrepantie tussen ambities (lees: praatjes) en middelen.
Ook Rwanda past in dit patroon. Prachtig dat minister Pronk in zijn eentje de slachtvelden van Kigali bezocht. Maar met welke boodschap kwam hij thuis? Alleen met het idee om de schuldigen aan de moordpartijen voor een internationaal tribunaal te dagen, een idee dat even nobel als onuitvoerbaar is.
Nee, dan doen de Fransen tenminste iets, zelfs als we ons mogen afvragen of ze werkelijk uitsluitend door humanitaire motieven gedreven worden. Maar voor zo'n operatie als de Fransen op het ogenblik in Rwanda uitvoeren heeft Nederland de middelen niet, hoor ik al zeggen. Precies. Daarom moet het ook zijn mond houden.
NRC Handelsblad van 08-07-1994, pagina 7