Parlement in luchtledig
Begin van dit jaar schreef ik in deze rubriek dat het Europese Parlement ‘vrijwel machteloos’ is. Daarvoor werd ik enkele dagen later op de vingers getikt door mr. Eppo Jansen, voorlichter van dat parlement in Den Haag. Hij schreef dat het verdrag van Maastricht verscheidene rechten aan het EP had gegeven, zodat het niet langer als vrijwel machteloos kon worden gekwalificeerd.
Akkoord. Ik zal het nooit meer zeggen. Maar ... dan moet het EP ook van die rechten gebruik maken! Er bestaat evenwel gerede twijfel of het dat inderdaad altijd zal doen. Zo had het onlangs een mooie kans zijn zin tegen de nationale regeringen en tegen de Europese Commissie door te drijven, maar heeft het die kans niet benut.
Wat was het geval? Het parlement moest zijn oordeel uitspreken over de uitbreiding van de Europese Unie met Noorwegen, Zweden, Finland en Oostenrijk, waartoe Commissie en Ministerraad hadden besloten. Nu had het parlement al eerder het standpunt ingenomen: geen uitbreiding van de EU zonder verdieping, dat wil zeggen: zonder hervorming van de instellingen van de EU.
En wat doet het EP? Het stemt in met de uitbreiding zonder vast te houden aan zijn eis tot verdieping. Let wel: dat besluit was op zichzelf juist, maar daar is het hier niet om te doen. Waar het om gaat, is dat de EP hier een pracht van een kans had zijn macht te tonen en, wie weet, die verdieping af te dwingen.
Waarom het dat niet gedaan heeft, mag de hemel weten. Misschien schrikte het, toen puntje bij paaltje kwam, terug voor een crisis. Misschien waren de leden nog te zeer gebonden aan hun nationale partijen, die zich al voor uitbreiding hadden uitgesproken. In elk geval heeft het EP zijn pretenties niet waargemaakt.
En zo'n parlement moeten we nu volgende week gaan kiezen - want het is niet te verwachten dat het parlement dat dan uit de bus zal komen, plotseling wèl de tanden zal tonen die het vorige angstvallig introk, toen het de mogelijkheid had zijn zelfstandigheid te bewijzen.
Het is begrijpelijk dat de geestdrift voor die verkiezingen niet bijster groot is. Maar dat was zij tòch al niet - ook voordat het EP dit bewijs van armoede, waarvan het grote publiek waarschijnlijk nauwelijks kennis heeft genomen, had geleverd. De opkomstpercentages bij de Europese verkiezingen waren (in Nederland) respectievelijk 58,1, 50,9 en 47,2 in 1979, 1984 en 1989.
En wanneer wij zien dat bij een recente publieke-opiniepeiling het percentage Nederlanders die zich uitspreken tegen verdere Europese federalisering, nog groter is dan het overeenkomstige percentage Britten, dan blijft er niet veel over van het Europese enthousiasme dat de Nederlanders algemeen toegeschreven wordt, een reputatie die ze zich graag hebben laten aanleunen.
Het is de vraag of die reputatie ooit verdiend is geweest; of zij niet veel meer een zaak van de politici, en meer in het bijzonder de parlementariërs, was dan van het grote publiek, dat, zolang ‘Europa’ de welvaart en sociale voorzieningen niet in gedrang bracht, het al lang goed vond.
Ook kan het zijn dat het grote publiek mondiger is geworden. Als dat het geval zou zijn, dan zou dat betekenen dat democratisering niet ten gunste van ‘Europa’ werkt - een ontnuchterend vooruitzicht voor politici die èn overtuigd democraat èn overtuigd Europeaan zijn, zoals Van Mierlo. Wat zou het resultaat zijn van een referendum over Europa?
Zo ver zijn we nog niet. Voorlopig kwijten we ons van onze burgerplicht door aan de Europese verkiezingen deel te nemen. Maar tussen de meeste kandidaten en de gevoelens bij de bevolking gaapt een kloof - een kloof die de neergaande opkomstpercentages al aantoonden.
De taal die de europarlementariërs spreken, is kennelijk niet dezelfde als die van het Nederlandse publiek (in andere landen zal het wel niet anders zijn); de wereld waarin zij leven, is een vreemde. Er is wel een Europees parlement, maar er is geen Europees volk. Het parlement opereert dus in een luchtledig.
Er is een curieuze overeenkomst tussen het EP en het CDA. In een gesprek met Trouw (28 mei) zegt de katholieke historicus J.A. Bornewasser: ‘Het CDA onderschat hoe verschillend zijn kiezers zijn. Het is een partij met minstens twee culturen.’ (Bornewasser bedoelt de katholieke en de protestantse.) ‘Het zou bevrijdend werken als het CDA erkent dat de bloedgroepen nog een grote rol spelen.’
We hoeven niet eens zoveel woorden te vervangen door andere, en het is een kenschets van het EP. Bornewasser schrijft de nederlaag van het CDA mede toe aan de onjuiste veronderstelling dat de steile calvinist Brinkman ook in Kerkrade kiezers aan zich zou kunnen binden. De werkelijkheid is dat de Nederlandse christenheid niet één cultuur is. Zo vertegenwoordigt het EP evenmin één cultuur. Een Nederlandse PvdA'er staat dichter bij een Nederlandse CDA'er of VVD'er dan bij een Franse, misschien zelfs een Vlaamse socialist.
Het is deze negatie van een werkelijkheid die het EP iets onwezenlijks geeft. Wil het zijn pretenties waarmaken vertegenwoordigend te zijn, zal het toch meer langs nationale en minder langs partijlijnen georganiseerd dienen te worden. In afwachting daarvan stem ik, zonder geestdrift, op die kandidaat die, hoewel niet tegen Europa, toch meer een Nederlands geluid laat horen dan de andere Nederlandse kandidaten doen, en dat is de kandidaat van de gezamenlijke kleine christelijke partijen.
NRC Handelsblad van 03-06-1994, pagina 7