De Unie is geen unie
‘Wat een belangstelling voor een onderwerp dat niet bestaat! Maar waarschijnlijk bestaat er een verband tussen het een en het ander. Nederlanders immers hechten, wanneer het om internationale zaken gaat, meer belang aan dromen dan aan realiteiten.’
Aldus de stoute opmerking van een deelnemer aan een discussie over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) van de Europese Unie, die vorige week in het Haagse Instituut Clingendael werd gehouden. De belangstelling was inderdaad groot, maar zelfs de twee inleiders konden niet ontkennen dat er in feite nog geen Europees buitenlands en veiligheidsbeleid bestond.
Waar komt het dus op neer? Omdat het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie niet bestaat, is de Europese Unie geen unie. De goegemeente wordt dus, via de taal, een fantasmagorie voorgetoverd. Of goedertierener gezegd: de Europese politici nemen een voorschot op een toekomst die misschien nooit komt.
Het doet me denken aan een incident waarvan de Duitse theoloog Helmut Gollwitzer in Und führen, wohin du nicht willst vertelt: in een Russisch krijgsgevangenkamp zegt een professor die hem het marxisme-leninisme probeert bij te brengen: ‘De schuur die je hier ziet, is volgens jou een bouwval, maar ik zie haar in het perspectief van een stralende toekomst en zeg dus dat zij een fraaie, witgekalkte schuur is.’
Maar terug naar de bijeenkomst in Clingendael. De twee inleiders waren mr. H. van den Broek, Europees Commissaris voor externe betrekkingen (onder wie dus het GBVB valt), en zijn opvolger als minister van buitenlandse zaken, dr. P.H. Kooijmans. De tweede was duidelijk sceptischer dan de eerste.
Eén voorwaarde voor het GBVB is vervuld, zei Van den Broek: de landen van de EU hebben een aantal strategische, economische en politieke belangen gemeen. Dat is inderdaad een nodige voorwaarde. Maar een voldoende voorwaarde is het niet. Ieder land moet aan de gemeenschappelijke belangen ook nog dezelfde prioriteiten geven, en dat is meestal niet het geval.
Neem het voorbeeld van Frankrijk en Duitsland. Voor beide is stabiliteit in Noord-Afrika en Oost-Europa een groot belang. Maar voor Duitsland heeft, als gevolg van zijn aardrijkskundige ligging, Oost-Europa een veel grotere prioriteit dan Noord-Afrika. Voor Frankrijk is, om dezelfde reden, het omgekeerde het geval. Als het Oost-Europa al belangrijk vindt, dan is het als tegenwicht tegen Duitsland. Kortom, geen hechte basis voor een gemeenschappelijk beleid dat meer dan verbaal wil zijn.
Wanneer Van den Broek dus zegt dat uitbreiding van de EU naar het oosten ‘topprioriteit’ van het GBVB is, dan kunnen we ons afvragen wat dit in de praktijk betekent - te meer wanneer hij erop laat volgen dat dit ook voor Rusland, de Oekraïne en de andere staten van de voormalige Sovjet-Unie geldt. Op die manier verdrinkt het GBVB in haar topprioriteiten en de EU in haar leden.
Maar het Midden-Oosten en Noord-Afrika zijn ook ‘van grote strategische betekenis’, zei Van den Broek. Niemand zal dit willen ontkennen, maar kan de Europese vork al dat hooi wel dragen? Zo niet, wat heeft het dan voor zin illusies van grote-mogendheidspolitiek te wekken?
Ook het belang van uitbreiding van de EU naar het oosten wordt niet bestreden, maar de vraag naar de eigenlijke betekenis van die prioriteit kan ook om andere redenen dan hierboven genoemd gesteld worden. ‘Het enige wat die landen willen is centen en veiligheid’, zei een andere cynische deelnemer in de wandelgangen. Welnu, het opnemen van de landen van Midden- en Oost-Europa (minus Rusland en de andere voormalige Sovjetrepublieken) op voet van gelijkheid zou de EU 58 miljard ecu per jaar kosten. Dat is geen haalbare kaart, zei Van den Broek zelf.
En veiligheid? Die kan de EU helemaal niet verschaffen, want een Europese strijdmacht bestaat nog minder dan een Europees GBVB. Wat betekent die topprioriteit dus eigenlijk helemaal? (En nu praten we nog niet eens over de institutionele en praktische problemen waarvoor uitbreiding tot 23 leden de EU zou stellen.) Trouwens, zolang er geen Europese strijdmacht is, kan een GBVB nooit een vuist maken.
Minister Kooijmans, de tweede inleider, was nuchterder in zijn analyse. Buitenlandse politiek, en meer nog defensiepolitiek, is nog altijd ‘sterk verbonden met de gedachte van nationale soevereiniteit’. ‘Specifieke nationale invalshoeken’ komen dan sterk naar voren. ‘Dan gaan factoren als geografische ligging meespelen.’
Het einde van de Koude Oorlog geeft daar ook meer kans toe. ‘De nieuwe situatie schept ruimte voor individueel optreden van de Europese landen’, iets waar Kooijmans niet helemaal wars van lijkt. Integendeel: wij moeten niet ‘alles op de multilaterale kaart zetten. Wij moeten tegelijkertijd ook zelf de bilaterale weg actief bewandelen’, en hij gaf daar enkele concrete voorbeelden van.
Niettemin ziet hij ‘de meer politieke dimensies van de integratie als een onmisbare begeleiding van de economische integratie’. Onmisbaar is een sterk woord. Dat betekent dus dat, als de politieke integratie niet lukt, ook de economische integratie ten slotte zal falen? Als dat zo is - en ik bestrijd het niet - dan zal de milde Kooijmans toch met zwaarder geschut moeten komen aanzetten om ons te overtuigen van de noodzaak van politieke integratie.
‘Ook tegenover de nieuwe democratieën van Midden-Europa, die juist hun hoop hebben gevestigd op een krachtige Unie, hebben wij de plicht het integratieproces op koers te houden.’ Dit standpunt had hij, zo vertelde hij, onlangs verdedigd tegenover de Tsjechische premier, Vaclav Klaus, die meer voor het Engelse, minimale standpunt voelde.
Met succes verdedigd? De columnist William Pfaff vermeldt in de International Herald Tribune van 25 mei dat Klaus tegen hem gezegd heeft dat hij integratie met West-Europa wil, maar geen Europese Unie. Niet alleen zijn land, maar ook de andere voormalig communistische landen moeten ‘hun eigen identiteit vinden en die niet onmiddellijk (na hun bevrijding van het Russische juk) verliezen op hun weg naar Europa’.
Het zijn niet alleen de Westeuropese landen wier buitenlandse en defensiepolitiek nog ‘sterk verbonden is met de gedachte van nationale soevereiniteit’ of althans door ‘specifieke nationale invalshoeken’ bepaald wordt, en waar ‘factoren als de geografische ligging meespelen.’
NRC Handelsblad van 31-05-1994, pagina 9