De pot verwijt de ketel
‘Clintons internationale beleid is van de tweede garnituur. Een strategisch concept hebben ze momenteel niet.’ ‘Wie een duidelijke strategie ziet in president Clintons beleid is een knappe kop. Het is de ene dag Azië, de andere dag Europa en dan weer Haïti.’
De eerste uitspraak is van de oud-bondskanselier Helmut Schmidt, de tweede van de Amerikaanse historicus MacGregor Burns. Beide komen voor in het speciale nummer dat de Volkskrant op 21 mei wijdde aan Vijftig jaar Avondland, de halve eeuw van Amerikaanse hegemonie over Europa, die die krant op 6 juni 1944, dag waarop de invasie van het Europese vasteland begon, laat ingaan.
Het oordeel van de oud-bondskanselier en de Amerikaanse professor over Clintons buitenlands beleid hoor je ook vaak bij anderen. Zeker, er valt wel het een en ander op dat beleid aan te merken, maar toch is dat oordeel niet helemaal billijk.
Immers, een buitenlands beleid is niet iets wat een regering uit haar hoed tovert. Het is zelfs niet het produkt van nijvere studie en analyse (hoewel die wel nodig zijn). Een buitenlandse politiek wordt gedicteerd door factoren als aardrijkskundige ligging, historische achtergrond, economische en demografische mogelijkheden.
Dat zijn de basisgegevens, die doorgaans nogal constant zijn en daardoor maken dat de buitenlandse politiek van een land meestal een zekere continuïteit vertoont, onverschillig welke regering aan de macht is. Maar die politiek wordt eveneens bepaald door de omgeving van het land in kwestie. Is die omgeving vijandig (of wordt zij als zodanig ervaren), dan is de buitenlandse politiek anders dan wanneer de omgeving niet als bedreigend wordt gezien.
Bijna anderhalve eeuw hebben de Verenigde Staten zonder echte vijand geleefd. De oorlog tegen Spanje van 1898 en de Tweede Wereldoorlog (1917-1918) waren korte onderbrekingen van een vreedzaam bestaan. Eigenlijk pas in de jaren '30 kwamen er vijanden aan de Amerikaanse horizon: Hitler en Japan, maar het was toen in feite alleen president Roosevelt die het gevaar inzag.
Het moest tot 1941, toen Japan Pearl Harbor overviel, duren voordat het Amerikaanse volk wakker werd, en sindsdien heeft het niet zonder vijand geleefd, want nauwelijks waren Hitler en Japan verslagen of de communistische mogendheden de Sovjet-Unie en China doemden als vijanden op. China hield in 1972 op vijand te zijn, en in 1991 loste de Sovjet-Unie zich op, nadat zij al twee jaar tevoren haar satellietenrijk verloren had.
Al die tijd waren de keuzen voor de Amerikaanse buitenlandse politiek betrekkelijk eenvoudig, en zeker vanaf 1947 hadden de Verenigde Staten een strategie tegenover de Sovjet-Unie. Of die strategie altijd en overal goed was of goed uitpakte, is een andere zaak. Waar het om gaat is dat er een strategie was, die bovendien in grote trekken duidelijk was, zowel voor eigen bevolking als voor de rest van de wereld.
Dit is nu alles anders geworden met het wegvallen van de vijanden. Sindsdien hebben de Verenigde Staten - en dat heeft weinig met de persoon van Clinton te maken - geen strategie, ja, eigenlijk geen buitenlands beleid meer. Wie hun dit verwijt, houdt er geen rekening mee dat er weinig strategie te maken is in een wereld waarin de zekerheden - en vijanden zijn zekerheden - grotendeels verdwenen zijn.
Het zijn vooral de Europeanen die dit verwijt lanceren, want zij zijn bijna een halve eeuw verwend geraakt door een Amerikaanse leiding, die hun eigenlijk de noodzaak ontnam zelf beslissingen te nemen of een buitenlandse politiek te hebben. Nu weet de oude hegemoon het zelf niet meer zo goed, en dat zijn ze niet gewend.
Dat president Clinton duidelijk prioriteit geeft aan binnenlandse problemen, vinden de Europeanen ook al zo erg. Maar wat doen zij zelf? Geven zij soms prioriteit aan buitenlandse problemen? Zo ja, dan hebben we daarvan in elk geval bij de Nederlandse verkiezingen van deze maand weinig gemerkt. De pot verwijt de ketel.
Intussen is het natuurlijk waar dat een NAVO die het zonder Amerikaanse inspiratie moet doen, spoedig een lege huls wordt. En even waar is het dat de Europese landen die zo lang de Amerikaanse leiding volgden (en vaak graag volgden), nu in het duister tasten. De Europese Unie levert vooralsnog geen geloofwaardig substituut.
Dat geldt ook voor Nederland. Helmut Schmidt weet wat ons lot is als de EU er niet in slaagt een rol op het wereldtoneel te spelen: dan wordt Nederland een satelliet ‘van Amerika of, wat bij jullie de grootste angst is, van Duitsland’. Een Amerika dat geen hegemoon wil spelen, heeft geen satellieten nodig, zodat Duitsland als zodanig overblijft.
Of die Nederlandse angst voor een Duitse hegemonie inderdaad zo groot is, is nog de vraag. Het advies van de Adviesraad Vrede en Veiligheid om de dialoog met Duitsland te intensiveren, heeft geen stormen van protest ontketend. De Tweede Kamer was de Adviesraad trouwens al voorgegaan in deze conclusie.
Minister Kooijmans lijkt daarentegen wèl bezwaar tegen een eenzijdige oriëntering op Duitsland te hebben. Hij vreest dat Nederland dan ‘een wormvormig aanhangsel van Duitsland’ wordt en wil daarom de relatie met Frankrijk intensiveren. Dat vooronderstelt echter in de eerste plaats een Franse belangstelling voor zo'n intensivering, maar daar is nooit veel van gebleken. Uitnodigingen aan minister Juppé voor een bilaterale gedachtenwisseling in Den Haag zijn vruchteloos gebleven.
Trouwens, ook de Frans-Duitse relatie zal niet eeuwig een asymmetrie ten gunste van Frankrijk blijven vertonen. ‘Men kan niet verwachten dat de Duitsers zich altijd kleiner blijven maken dan ze zijn’, aldus citeert Le Monde van 24 mei de Duitse oud-staatssecretaris van financiën Horst Köhler, een van de voornaamste onderhandelaars van Maastricht.
Blijft de vraag of Duitsland, al is het de sterkste van Europa, niet net zo goed in het duister tast. ‘Een Duitsland dat zou weigeren de beslissingen te nemen waarvoor het geplaatst wordt, zou per slot van rekening veel gevaarlijker voor zijn buren en bondgenoten zijn dan een Duitsland dat zou weten wat het wil’, schrijft Daniel Vernet, chef van de redactie buitenland van Le Monde, in de Europäischer Rundschau (1/94).
NRC Handelsblad van 27-05-1994, pagina 9