Wat betekent het eigenlijk
Toen de Britse economist John Maynard Keynes als jongeman bij het ministerie van financiën in Londen werkte, schreef hij op een goede dag aan zijn zuster dat hij tot de conclusie gekomen was dat politici minder onbetrouwbaar waren dan hij had gedacht: ze geloofden namelijk in de onzin die ze verkondigden.
Ik moest aan deze anekdote denken toen ik las wat onze minister-president op 12 mei in Aken had gezegd. Als we aannemen dat hij betrouwbaar is - en dat moeten we - dan moeten we ook aannemen dat hij gelooft in wat hij daar zei over de noodzaak van ‘een soort moraalcodex voor heel Europa’. Maar laten we, ter voorkoming van verwijten selectief geciteerd te hebben, de hele desbetrefende passage aanhalen:
‘Of het nu om de criminaliteit of om de integriteit van het bestuur - bestrijding van corruptie - gaat dan wel om de bescherming die het leven verdient - in laatste aanleg gaat het om de noodzaak de aan christendom en humanisme ontleende gedachten en waarden, die de geschiedenis van de Europese beschaving gevormd hebben, weer een actuele inhoud te geven.
Voelen wij werkelijk niet de behoefte al die fundamentele waarden, die expliciet of impliciet in de grondwetten van onze landen beschreven zijn, in een bindend handvest voor heel Europa te verankeren? In een soort moraalcodex voor de Europese burgers, waarin de gedachten en waarden gedefinieerd en verklaard worden waarop de Unie gebaseerd is?
Ik ben mij er volledig van bewust dat veel van die woorden ook nu al door het werk van de Europese Raad tot hun recht komen. Maar het zou goed zijn de samenhang te zien die hier met ons werk, de activiteit van de Europese Unie dus, bestaat.
Het mag niet zo zijn dat de Europese Unie als administratief kader ondervonden wordt voor dat wat nu eenmaal - rekening houdend met het subsidariteitsbeginsel - op Europees vlak gebeuren moet. Het basisconcept van Europa betekent immers dat wij, behalve een goed, democratisch gecontroleerd bestuur op alle niveau's - dus van de landen tot en met Brussel en Straatsburg -, ook een van haar verantwoordelijkheid bewuste samenleving en van hun verantwoordelijkheid bewuste burgers nodig hebben.
Dat betekent toch dat ons Europa meer moet inhouden dan techniek en doelmatigheid, dat het ook om een cultuur of, als u wilt, om een morele opdracht moet gaan: een morele opdracht die betrekking heeft op de mensen, op alle mensen en op de natuur, op de schepping.
Als we deze morele opdracht in ons eigen Europa begrijpen willen als geldend voor dit, ons Europa, dan zullen wij ook in staat zijn ervoor te zorgen dat ons Europa over de hele wereld de hem toekomende rol speelt en daarbij met alle volken samenwerkt.’
Heel mooi! Maar wat betekent het eigenlijk? Juist omdat Lubbers het zo algemeen en vaag houdt, is het moeilijk het met hem oneens te zijn. Maar daarom juist betekent het ook zo weinig. Het komt er helemaal op aan hoe de gedachten en waarden waar Lubbers het over heeft gedefinieerd en verklaard worden.
En dan nog hebben we werkelijk behoefte aan zo'n definitie en verklaring? Zouden die dan niet gaan lijken op de verklaring over de ‘identiteit van Europa’ die de landen van de Europese Gemeenschap in december 1973 in Kopenhagen uitgaven? Een allegaartje van allerlei waarheden als koeien, die soms nog met elkaar in strijd waren en ook nog voor Amerika bleken te gelden, dus helemaal niet typisch Europees waren. Van die verklaring hebben we dan ook sindsdien gelukkig niet meer gehoord.
Maar Lubbers blijkt verder te willen gaan. Hij wil immers dat het handvest waarin die gedachten en waarden vastgelegd moeten worden, bindend zal zijn. Wat betekent dat? Dat iedereen die zich niet aan die gedachten en waarden houdt, op sancties kan rekenen? Een soort excommunicatie?
Werkelijk, het is een onzalige gedachte. Van een voorzitter van de Europese Commissie - het ambt waar Lubbers onverbloemd naar dingt - wordt trouwens niet verwacht dat hij zich met zulke zaken bezighoudt. Dat Lubbers, na twaalf jaren Europese arbeid, nog niet inziet dat hij met zulke praatjes alleen maar in het CDA kan aankomen, pleit niet voor zijn geschiktheid voor dit ambt.
Het toeval wil dat ongeveer in dezelfde tijd als Lubbers zijn verhaal in Aken hield, er een boekje uitkwam dat grotendeels geschreven is door een van zijn adviseurs, jhr. mr. dr. L.J.H. van Spengler. Dat boekje gaat ook over waarden. De titel luidt: Hoe waarden veranderen: een leerproces (Uitg. Brometheus, Amsterdam).
Waarden veranderen dus. Een reden te meer ze niet in een bindend handvest vast te leggen. Van Spengler zegt dan ook: ‘...Het veranderen van waarden laat zich niet vangen in een protocol. (...) Wie vooraf een protocol voor het veranderen van waarden maakt, is als de generaal die zich op de vorige oorlog voorbereidt.’
Van Sprengler zegt ook: ‘De bereidheid om aan de eigen waarden te twijfelen is een voorwaarde om de eigen waarden te kunnen veranderen.’ Wij moeten dus bij voorbaat twijfelen aan de waarden die wij in zo'n handvest vastleggen. Wat heeft zo'n handvest dan voor waarde? ‘Niemand beschikt over het vermogen zich een eindoordeel aan te matigen over de inhoud van de eigen waarden of die van anderen.’ Lubbers moet eens een beetje vaker met zijn adviseur gaan praten.
In het begin van dit artikel zei ik dat je altijd moet uitgaan van de goede trouw van een ander, dus ook van Lubbers. Maar dan zit ik toch met een probleem. In zijn Akense rede heeft hij ook bondskanselier Kohl in de lucht gestoken en, meer in het bijzonder, geprezen voor de ‘persoonlijk moed en bekwaamheid’ waarmee deze de Duitse eenheid bewerkstelligd had. ‘Ook in die tijd stond ik aan zijn zijde’, zei Lubbers.
Werkelijk waar? Er zijn er - en Kohl is waarschijnlijk een van hen - die zich de rede herinneren die Lubbers op 15 januari 1990 te Tilburg hield, die zo onduidelijk was op dit punt, dat zijn bureau het nodig vond daags daarna een verduidelijking te geven, en die luidde dat Lubbers ‘persoonlijk de voorkeur aan het voortbestaan van twee Duitslanden gaf’. Als hij in Aken jokte, had hij een korte geheugenstoornis. Iets om aan Lubbers' moraalcodex te toetsen?
NRC Handelsblad van 17-05-1994, pagina 9