Een grondig conservatisme
Aan de vooravond van de verkiezingen van 1971 vond er een televisiedebat plaats tussen Den Uyl, leider van de oppositie, en Biesheuvel, boegbeeld van de christen-democraten (die toen nog niet in het CDA verenigd waren). Na afloop van dat debat kwam ik in een gezelschap heren die, zo ze niet allen aanhangers van Biesheuvel waren, in elk geval geen aanhangers van Den Uyl waren. De stemming was in mineur. Waarom? Den Uyl had op punten gewonnen, vonden ze.
Later op de avond ontmoette ik een vrouw die volslagen gebrek aan politieke belangstelling tot haar vele charmes kan rekenen. Ook zij had toevallig naar dat debat zitten kijken. En: wat vond zij ervan? ‘Die Den Uyl is een onuitstaanbare man.’ Waarom? ‘Hij weet alles beter.’ Vox populi, dacht ik toen. Vox Dei durfde ik er niet bij te denken, hoewel Biesheuvel min of meer filiaalhouder van God in Nederland was.
Diezelfde vrouw had een moeder die mij altijd vroeg of die politicus wel fatsoenlijk was - hoezeer ook ik haar ervan probeerde te overtuigen dat fatsoen niet het eerste criterium was waarnaar een politicus beoordeeld moest worden. Den Uyl was in haar ogen niet fatsoenlijk; Van Agt, merkwaardig genoeg (want ze was overtuigd protestant), wèl. En zoals vele oude dames viel zij - maar dat was tien jaar later - voor de blauwe kijkers van Terlouw.
Het zou mij niet verbazen als de persoonlijke overwinning van Kok bij de verkiezingen van dinsdag grotendeels toegeschreven kan worden aan dit soort niet-politieke motieven: Hij oogt als een uiterst rustige, betrouwbare, niet betweterige of drammerige, innemende man. Als zijn partij, die een heel ander imago heeft, niet nog veel meer verloren heeft dan zij heeft gedaan, dan is dat ongetwijfeld aan hem te danken.
Hiermee heeft Kok - wiens leiderschap van begin af aan onderhevig is geweest aan bedenkingen, zo niet subversieve acties (de man zou geen charisma hebben, te saai, te grijs zijn) - de partij in zijn hand. Zal hij de doortastendheid hebben haar te ontdoen van de laatste resten romantiek en wolligheid van de jaren zestig?
Maar dat is niet het enige probleem waar de grootste partij van het land mee te maken heeft. Iedereen erkent dat ons sociale stelsel onbetaalbaar is geworden, terwijl de burger niet bereid zal zijn nog meer belasting te betalen. Ook in de PvdA bestaat dit besef. Staatssecretaris Wallage vreest, zoals hij onlangs in een interview zei ‘de opstand van de belastingbetaler’. Als die uitbreekt, ‘dan spat de boel uit elkaar’.
Hoe kan dan ons sociale stelsel, verworvenheid van de sociaal-democratie (maar ook van de christen-democratie), gehandhaafd worden? Zodra daaraan wezenlijk gemorreld gaat worden, dreigt een andere opstand: die van degenen die voordeel trekken van de verzorgingsstaat. Een eerste voorproefje van die opstand is het succes van de ouderenpartijen.
Die opstand is in wezen een conservatieve opstand: hij wil behouden wat verworven is. Het is een conservatisme dat niets levensbeschouwelijks heeft - integendeel, het kan zich onder socialistische vlag manifesteren - maar een primaire, menselijke reactie is.
De noodzaak tot grondige hervorming van het sociale stelsel - een noodzaak die ieder die een beetje deskundig is inziet - stuit dus op een even grondig conservatisme. De verdedigers van de verzorgingsstaat zijn onwetend conservatieven geworden. Of liever: de omstandigheden, die voortdurend veranderen, hebben hen tot conservatieven gemaakt - niet in naam, niet in geloof, maar in functie.
Honderd jaar lang is het de historische functie van het socialisme geweest veranderingen te willen en ook teweeg te brengen. Nu is het, tragisch genoeg, zijn functie geworden veranderingen tegen te gaan, ook wanneer het weet dat ze onvermijdelijk zijn. De ‘partij van de toekomst’ is dus objectief bondgenoot van de ouderen en van iedereen die zich verzet tegen die onvermijdelijke veranderingen.
Dat is het probleem van de sociaal-democratie en, in nauwelijks mindere mate, de christen-democratie. Ja, de laatste heeft er zelfs, omdat Brinkman de moed - anderen zullen zeggen: de onvoorzichtigheid - had het probleem van de AOW aan te snijden, de eerste en ergste gevolgen van ondervonden: in de vorm van de opstand der ouderen.
‘Als D66 en PvdA elkaar niet in de steek laten [..] krijgen we het meest progressieve kabinet ooit’, schreven Jos de Beus en Paul Scheffer gisteren in de krant. Als progressief betekent: het sociale stelsel wezenlijk onveranderd laten, dan krijgen we het meest conservatieve kabinet.
Maar iedere partij die regeringsverantwoordelijkheid gaat dragen, zal te maken krijgen met het massale conservatisme dat het onbedoelde gevolg van de verzorgingsstaat is, en zal dus aan de verleiding blootstaan er concessies aan te doen. In de komende jaren zou oppositie wel eens de profijtelijkste positie voor een partij kunnen blijken te zijn.
Natuurlijk heeft dit probleem een internationale dimensie, hoewel daar in de verkiezingscampagne nauwelijks aandacht aan is geschonken, waardoor de illusie versterkt werd alsof de problemen nationaal op te lossen zijn. Maar een Nederland dat de verzorgingsstaat niet fundamenteel durft aan te pakken, isoleert zichzelf in Europa, al betuigen de partijen nog zo luid, en nog zo oprecht, hun Europese gezindheid.
De verkiezingen hebben nog een andere Europese dimensie: zij zijn een geweldig desaveu aan het adres van de man die nu eindelijk openlijk een gooi doet naar het Europese presidentschap. Zijn kabinet heeft immers 32 van de 103 zetels verloren. Zou dat zijn papieren versterken?
Maar dat kan onze zorg niet zijn, want anders dan iedereen beweert is er geen Nederlands belang mee gediend dat Lubbers voorzitter van de Europese Commissie wordt. Teneinde zelfs de schijn van partijdigheid te vermijden, zal hij, als het goed is, in die functie zich zo min mogelijk van dat belang mogen aantrekken.
NRC Handelsblad van 06-05-1994, pagina 9