Een beperkter Europa
Op dit ogenblik van windstilte in de Nederlandse politiek is het misschien nuttig weer eens de blik te werpen op de wereld buiten ons tuintje. Die wereld gaat immers door en wacht niet op de resultaten van onze verkiezingsresultaten.
Daarbij komt dat het niet te verwachten is dat een volgend kabinet een wezenlijk ander buitenlands beleid zal voeren - zal kunnen voeren - dan het huidige gedaan heeft. Op z'n hoogst zou het beleid van dat kabinet, als de bevlogen Europeaan Van Mierlo daarin de door hem begeerde portefeuille van Buitenlandse Zaken zou krijgen, nog een tikkeltje Europeser zijn dan onder Van den Broek en Kooijmans het geval was.
Maar zou het veel uitmaken? Zijn de grenzen van Europese integratie niet in zicht? En zo ja, zal de bevlogenheid van een Nederlandse minister in staat zijn die te verleggen? ‘Echt belangrijke zaken worden in het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) van de Europese Unie vaak door de grote landen bilateraal of trilateraal voorbereid en afgedaan.’
Dit laatste schrijft iemand die het weten kan, een Nederlands ambassadeur in een van die grote Europese landen, drs. J.B. Hoekman, die ons land in Londen vertegenwoordigt. Hij schrijft dit in een artikel over ‘De grenzen van de Europese Unie’, dat in het aprilnummer van de Internationale Spectator verscheen.
Dat GBVB heeft, aldus Hoekman, ‘weinig daadkracht kunnen ontwikkelen’. Hoe zou het ook anders wanneer de besluiten moeten berusten op een consensus tussen twaalf soevereine staten? Daarom blijkt het GBVB ‘zich vooral te lenen om beslissingen tegen te houden. Voorstellen tot actie leiden zelden tot besluitvorming en gemeenschappelijk optreden’.
Maar zou een nieuwe man - Van Mierlo bijvoorbeeld - niet een paar ramen kunnen openstoten en een frisse wind doen waaien in de duffe kamer van het GBVB? Hoekman is sceptisch: ‘Niet verwacht mag worden dat dit Europees overleg meer gewicht zal krijgen, laat staan een meer communautair karakter. Zeker de grote landen willen niet gedwongen worden een in hun ogen verkeerde koers te varen.’ Met andere woorden: ‘Het onvermogen over echte onderwerpen tot gemeenschappelijke besluitvorming te komen is structureel. Het is inherent aan het intergouvernementele karakter van het GBVB en de uiteenlopende benadering van problemen, die stoelt op nationaal karakter, temperament en geschiedenis (als voorbeeld kan worden gewezen op morele verontwaardiging als element van buitenlands beleid).’
Uit die zinsnede tussen haakjes blijkt dat het onvermogen tot gemeenschappelijke besluitvorming te komen niet uitsluitend aan de grote landen toe te schrijven is. Immers, morele verontwaardiging als element van buitenlands beleid is eerder een kenmerk van kleine dan van grote landen, van Nederland in het bijzonder.
Zou Nederland bereid zijn om, in een geval waar de mensenrechten grovelijk geschonden worden, zijn morele verontwaardiging het zwijgen op te leggen ter wille van een Europese besluitvorming die meer door Realpolitik geïnspireerd zou zijn? Zo neen, dan zou het Nederland - en niet een van de grote landen - zijn dat die besluitvorming frustreert.
Wat Hoekman overigens zei over de ‘uiteenlopende benadering van problemen, die stoelt op nationaal karakter, temperament en geschiedenis’ - verschillen die gemeenschappelijke besluitvorming moeilijk, zo niet onmogelijk, maken - had minister-president Lubbers op 10 maart ook opgemerkt. Hij zei toen dat ‘je haast per land een aparte karakteristiek kunt geven’ van het GBVB dat de diverse landen voorstaan. Zoveel landen zoveel zinnen.
Wat is, gegeven deze realiteit, het perspectief? ‘Alles duidt erop dat de hoog gespannen verwachtingen die voor een verenigd Europa bestonden, niet waargemaakt kunnen worden. Economische en politieke realiteiten blokkeren het ideaal van een verenigd Europa. (...)
‘Dit vraagt geen verdere uitbreiding van de Europese integratie’ - die, gegeven Hoekmans eigen vaststelling dat die geblokkeerd wordt door economische en politieke realiteiten, toch niet mogelijk is - maar consolidatie van datgene wat bereikt is.
‘Daarmee wordt geen afscheid genomen van Europa, maar wordt een beperkter Europa mogelijk gemaakt dat meer kans van slagen heeft en waar de van elkaar verschillende lidstaten gemakkelijker kunnen samenwonen. Europese samenwerking en integratie zullen dan weer als positief worden ervaren.’
Ook wie het met hem eens is zal moeten erkennen dat een ambassadeur hier een analyse ten beste geeft en zelfs een pleidooi voert die op z'n minst afwijken van wat we op dit gebied zijn bewindslieden - en, meer in 't bijzonder, staatssecretaris Dankert - hebben horen verklaren. Trouwens, zijn collega in Bonn, ambassadeur Van Walsum, had al eerder iets soortgelijks gezegd. We mogen benieuwd zijn hoe een minister van buitenlandse zaken Van Mierlo op zulke uitlatingen van zijn ondergeschikten zal reageren.
NRC Handelsblad van 03-05-1994, pagina 9