Een goedkoop warm gevoel
Hein Donner moet zich in zijn graf hebben omgedraaid. Hij had zo de pest aan mij, dat hij - zijn calvinistische bloed kroop waar het niet gaan kon - in woede ontstak wanneer linkse vrindjes van hem het waagden een woord van waardering aan mijn adres te uiten. En nu heb ik onlangs weer een eerbewijs uit linkse hoek mogen ontvangen!
Vorige week herdacht Poorter, maandblad voor de Amsterdamse student, het feit dat het eerste nummer 25 jaar geleden was verschenen, dus in 1969, het jaar van de eerste bezetting van het Maagdenhuis, heldendaad van de Amsterdamse studentenrevolutie. En van dat jubileumnummer mocht ik het eerste exemplaar in ontvangst nemen, omdat ik, in de woorden van de redactie, ‘zelden iets zag in de idealen van de jaren zestig en mij er een vaardig criticus van heb betoond’. Repressieve tolerantie?
Hoe dan ook, het is een interessant jubileumnummer, volgeschreven door leden van de generatie van de jaren zestig en door hun opvolgers van vandaag. Er gaapt meer dan een generatiekloof tussen hen. Wat bij de tegenwoordige studentengeneratie treft is de onzekerheid omtrent haar toekomstperspectieven. Dat onderstreept nog eens het luxe-karakter van de revolutie van de jaren zestig: die generatie hoefde zich geen zorgen te maken over haar toekomst. Allen zijn dan ook netjes terechtgekomen.
Wat in de bijdragen van de zestigers opvalt is hun jeugdsentiment. Ook wanneer ze afstand hebben genomen van hun idealen van toen, spreken ze over ‘een wondermooie tijd’ en over het ‘warme gevoel’ dat ze nog steeds krijgen wanneer ze eraan terugdenken. Schuldgevoelens hebben ze er in elk geval niet aan over gehouden.
Die knagen meer aan hen wanneer ze het hebben over de tijd daarna, voor zover zij, in het verlengde van de idealen van de jaren zestig, zich hebben aangesloten bij de CPN en ‘gedwee de rattenvangers van Hamelen volgden’. De verzekering dat ze ‘geen Goelag’ hebben ingericht en dat ‘dat ook nooit de bedoeling is geweest’, klinkt als een beroep op verzachtende omstandigheden.
Ach, die jeugdzonde zullen we hun dan ook maar vergeven, wat te gemakkelijker valt omdat het communisme, van welke snit dan ook, geen gevaar meer oplevert. Nee, wanneer er van schuld gesproken kan worden, dan betreft het niet die schuld, maar een schuld waarover ze helemaal niet spreken, waar ze zich misschien niet eens van bewust zijn.
Een hunner vertelt hoe hij toen hij college liep: 's avonds bij de docent aan huis. ‘Wij zorgden voor weed. Hij voor rode wijn. Na afloop van het semester besloten we onszelf collectief een acht te geven (want verschil maken tussen individuele studenten, daar waren we tegen).’ De enigszins lacherige manier waarop dit verteld wordt, geeft geen blijk van enig schuldbesef.
Maar de verloedering waaraan de universiteit, als gevolg van de idealen van de jaren zestig, nog steeds lijdt, komt pas goed tot uiting in een artikel van een lid van de jongste generatie (geboren in 1968). Het is een waar requisitoir tegen ‘de idealistische Maagdenhuisgeneratie’, die ‘een aantal sporen heeft nagelaten die heden ten dage voor nogal wat problemen zorgen’.
‘Zo zijn de veertigers en vijftigers van nu doorgaans vrij slecht opgeleid. Het universitaire onderwijs was vooral in de jaren zeventig, onder invloed van studentenacties voor democratisering van de universiteit, een rommeltje. (...)
“De slechte opleidingen in die jaren hebben tot gevolg gehad dat juist de mensen die nu invloedrijke posities bekleden - de beste banen zijn in Nederland bezet door juist deze generatie - er gewoonweg niet zoveel van kunnen. (...) Ofwel ze willen alles eindeloos met iedereen uitdiscussiëren ofwel ze kopiëren de vergadertruukjes van vroeger naar hun huidige werk en gaan politieke spelletjes spelen.”
En wat de universiteit zelf betreft: die zit nog steeds opgescheept met het gruwelijke institituut van de democratisch gekozen universiteitsraad, voornamelijk gevuld met in de eigen vakgroep overbodig geworden personeel en carriëristisch angehauchte vakbondsstudenten, die elke vorm van efficiënt besturen aan de universiteit onmogelijk maakt.’
Het mag waar zijn dat ‘het merendeel van de Maagdenhuisgeneratie haar ideaal na de studie spoedig heeft losgelaten’, maar dat ontslaat haar niet van schuld jegens de nakomende generaties, die met de brokken zitten.
‘Het zijn vooral de generaties na hen geweest die last hadden van de verziekte (bestuurs)cultuur aan de universiteiten en de rare stokpaardjes van docenten die onder druk van actievoerders benoemd zijn. Het zijn ook generaties na hen die geen normale baan kunnen vinden, omdat alle plaatsen bezet zijn door veertigers die geen zware baan aankunnen, maar niet van hun plaats te branden zijn.’
Kortom, het ideaal van de jaren zestig heeft ‘vervelende maatschappelijke gevolgen gehad, waar de geëngageerde studenten van vroeger zelf niet voor zijn opgedraaid’. De prijs voor die ‘wondermooie tijd’ is nog steeds heel hoog, en hij wordt niet betaald door degenen die, bij het terugdenken daaraan, nog steeds ‘een warm gevoel’ krijgen.
NRC Handelsblad van 26-04-1994, pagina 11