Liever warm dan eerlijk?
‘In Het Parool schreef Karel van het Reve onlangs dat hij nog nooit op de VVD heeft gestemd, hoewel hij het in bijna alle opzichten met die partij eens is. Van het Reve vermoedt dat zijn stemgedrag nog steeds wordt beïnvloed door een oud proletarisch instinct.’ Dat schreef Max Pam een week geleden op de Achterpagina, en hij voegde daaraan toe: ‘Dat herken ik.’
Dat is heel begrijpelijk. Mensen laten waarschijnlijk hun stem meer door instincten of tradities bepalen dan door rationele overwegingen. Zo zijn er ook tijden geweest dat mensen zich door een oud aristocratisch instinct ervan hebben laten weerhouden op de VVD te stemmen.
En ik ben ervan overtuigd dat vele linkse mensen daarom zo de pest aan de huidige VVD-leider Bolkestein hebben omdat hij de mythe doorbreekt dat intellectuelen links moeten zijn. Een rechtse intellectueel: dat mag eigenlijk niet! (U ziet: ik stoor mij niet aan Bolkesteins dringende verzoek hem niet een intellectueel te noemen.)
Maar het zijn niet alleen linkse mensen die op niet-rationele gronden een hekel hebben aan de liberalen. Ook christen-democraten kunnen hen vaak niet uitstaan, en dan meestal omdat ze warmte, bevlogenheid of betrokkenheid zouden missen - alsof die hoedanigheden op zichzelf aanbevelingen zouden zijn: het komt er immers op aan waarvoor je warmte uitstraalt, waardoor je bevlogen en waarbij je betrokken bent.
Een aardig staaltje van dit christen-democratisch denken gaf in Trouw van 16 maart Willem Breedveld - overigens een van de intelligentste politieke commentatoren - ten beste. En hij deed dit in een artikel over Bolkestein, waarin hij - wat ook het opmerken waard is - afstand nam van de gebruikelijke schimpscheuten en verdachtmakingen aan het adres van de liberale leider.
Zo schreef hij dat je Bolkestein er niet van kon ‘betichten dat hij Nederland potdicht wil houden voor iedere asielzoeker, al was het maar om, met het oog op de naderende verkiezingen, de Centrumdemocraten de wind uit de zeilen te willen nemen. Zo zit Bolkestein niet in elkaar.’
Zo'n lof is zeldzaam - ook bij mensen die in feite precies hetzelfde bepleiten als Bolkestein. (Maar wat is er eigenlijk op tegen de Centrumdemocraten de wind uit de zeilen te willen nemen? Zou zelfs de meest verstokte antiliberaal niet liever zien dat Bolkestein won dan Janmaat?)
Breedveld waardeert het in Bolkestein dat hem de omfloerste wijze dwars zit waarop onderwerpen als allochtonen aan de orde worden gesteld. (Ook dat kunnen linkse mensen niet van Bolkestein hebben: dat hij taboes doorbreekt. Dat was immers, evenals intellectualiteit, een links monopolie?) Bolkestein is, schrijft Breedveld, ‘niet halfzacht, maar open en eerlijk’.
Maar nu de keerzijde, die Bolkestein (volgens Breedveld) vergeet. Hij vindt het misschien ‘wel eerlijk om van de daken te roepen dat we Afrikanen in feite niets te bieden hebben, maar tegelijkertijd ook wel erg cynisch’. Misschien, maar een cynische uitspraak hoeft nog geen onjuiste uitspraak te zijn. Of wil ook Breedveld de werkelijkheid liever omfloerst opdissen?
Zo ja, dan is dat daarom interessant omdat gereformeerden - en ik neem aan dat Breedveld, die zozeer het politieke gezicht van Trouw bepaalt, op z'n minst rechtzinnig protestant is - er altijd om bekend stonden de dingen recht voor hun raap te zeggen. Zouden zij nu die rechtlijnigheid verlaten voor die - op zichzelf niets zeggende - warmte, bevlogenheid en betrokkenheid?
In hetzelfde Trouw (maar dan van 19 maart) ziet Peter Lankhorst, de scheidende fractievoorzitter van GroenLinks in de Tweede Kamer, nog wel degelijk verschil tussen gereformeerden en andere christen-democraten. ‘De gereformeerde politicus is principiëler, volgt een rechte lijn.’ Zo is hij het niet eens met staatssecretaris Heerma, maar ‘ik moet wel erkennen dat er een consequente, samenhangende lijn in zit’.
Daar stelt hij de rooms-katholieke politicus Lubbers tegenover: ‘Lubbers zou regelmatig van zijn lijn afwijken, als hij zo zijn meerderheid zou kunnen vergroten.’ Lankhorst is zelf van rooms-katholieken huize en herkent dus het denken van Lubbers. Ja, daarom mag hij (wat een ander niet zou mogen doen zonder van antipapisme beschuldigd te worden) zeggen dat Lubbers ‘een katholieke boef’ is (Van Mierlo is zelfs volgens hem ‘de grootste katholieke boef in Den Haag’). Waar bestaat Lubbers' kracht uit? Dat hij ‘tegengestelde krachten met elkaar verzoend heeft’. Dat hij voortdurend de boodschap predikt ‘dat we het samen moeten doen’. Dat hij de opstandige tuinders toeroept: ‘Ik ben één van jullie, laten we het samen oplossen.’ Dat hij de ‘natuurlijke neiging heeft naar mensen toe te praten’.
‘Een katholiek wil bij elkaar brengen.’ Dat wij-gevoel is ‘héél katholiek’. ‘Dat warme van Lubbers, dat is heel katholiek.’ (De gereformeerde Brinkman mist dat en moet ook niet proberen dat na te doen.) Alles goed en wel, maar dat maakt iemand nog niet tot een ‘katholieke boef’ - tenzij Lankhorst bedoelt (maar hij zegt het niet) dat Lubbers er allemaal niets van meent.
Hoe dan ook - het is interessant te zien hoe Trouw, bij monde van Breedveld en in discussie met de liberale Bolkestein, die een ‘agnostische calvinist’ wordt genoemd (daar zit toch iets van een compliment in), opschuift van gereformeerde rechtlijnigheid naar rooms-katholieke warmte.
NRC Handelsblad van 25-03-1994, pagina 9