Onzekerheid troef
Een maand of twee geleden gaven Van Kooten en De Bie een sublieme voorstelling van twee ‘krasse knarren’, die het hadden over het succes van Janmaat. De Bie speelde de klassieke rol van de verontwaardigde sociaal-democraat, die te wapen riep tegen fascisme en racisme - niets verrassends dus.
Nee, de verrassende rol was voor Van Kooten weggelegd, die het wel eens was met zijn kameraad, maar wie toch de verloedering van zijn buurt, als gevolg van de instroming van allochtonen, erg hoog zat. Hij leed kennelijk onder de botsing tussen zijn idealen (of althans fatsoen) en zijn menselijke, al te menselijke reacties.
Maar het meest verrassende was zijn herhaalde uitroep: ‘Dat zou onder Joop den Uyl nooit gebeurd zijn!’ In deze kreet lag de hele tragiek van de PvdA besloten. Den Uyl was, in de beeldvorming, de man die dag en nacht zwoegde voor de kleine man, en die kleine man voelt zich nu verlaten door zijn partij, die in zijn ogen de allochtonen voortrekt. De PvdA verliest dan ook van alle partijen het meest aan Janmaat.
Natuurlijk zijn dat allemaal mythen. Den Uyl zou in werkelijkheid niet minder tegen Janmaat en voor de allochtonen zijn geweest als zijn partij nu is, maar van de tot mythe geworden kampioen van de kleine man kunnen velen zich gewoon niet voorstellen dat hij in het conflict van belangen en culturen dat nu in vele Nederlandse wijken woedt, niet hun partij zou hebben gekozen.
Wat had de PvdA tegen de ontwikkeling waarvan zij het voornaamste slachtoffer dreigt te worden, kunnen doen? Heel weinig, waarschijnlijk. In elk geval heeft de late erkenning van staatssecretaris Simons, aan de vooravond van de gemeenteraadsverkiezingen, dat de PvdA misschien een beetje te soft is geweest en iets te veel door de vingers heeft gezien, zijn partij in Rotterdam, waar hij (volgens de Volkskrant van 1 maart) deze woorden sprak, weinig geholpen.
Die te grote softheid gaf hij toe wat de behandeling van immigranten betreft, maar zij geldt natuurlijk over de hele linie. Hoe dit - of althans het beeld ervan - te corrigeren? Door meer geld aan politie te besteden? Dat kan alleen vruchten dragen als de politie zelf ervan overtuigd is dat het afgelopen is met de softheidscultuur. Anders wordt ze zelf soft, zo niet vatbaar voor corruptie.
Het is vervelend het te bekennen, maar Der Spiegel was er niet zó ver naast toen hij, in zijn laatste nummer, vaststelde dat gedogen de ‘tolerantiemodulus’ in de Nederlandse verzorgingsstaat is - een verzorgingsstaat die nu op apegapen ligt, met voor zijn belangrijkste architecten, PvdA en CDA, funeste gevolgen.
Het wachten is nu op een weerwoord van de Nederlandse ambassadeur te Bonn op dit vernietigende artikel. Daar zal hij wel niet onderuit kunnen, maar het pijnlijke voor ambassadeur Van Walsum is dat hij zelf in de jaren zeventig nogal wat kritische artikelen heeft geschreven over het vooruitgangsoptimisme van het kabinet-Den Uyl, waarvan we nu de vruchten plukken.
Zeker, er valt genoeg op dit artikel aan te merken. Het is in de wat apodictische stijl geschreven die dit Duitse weekblad eigen is, en hier en daar, vooral uit de spelling van Nederlandse woorden, blijkt dat de nodige zorgvuldigheid niet in acht is genomen. Maar over het algemeen is het beeld dat het van het tegenwoordige Nederland schetst niet onjuist; althans - en dat is belangrijker - het klopt met het beeld dat de buitenwereld in 't algemeen van Nederland heeft.
Maar dat het nu een Duits weekblad is dat die kritiek oefent, is wel bijzonder ergerlijk. Immers, in de Duits-Nederlandse verhouding zijn wij, Nederlanders, het die het recht op kritiek hebben, en niet omgekeerd! En van die kritiek maken we dan ook ruimschoots gebruik. Een koekje van eigen deeg appreciëren we minder. Ook op die Nederlandse kritiek op Duitsland en de Duitsers gaat de schrijver van het artikel natuurlijk uitvoerig in. Die is dan ook, vergeleken met de kritiek die Duitsers uit andere (ook voormalig bezette) landen krijgen, bijzonder hardnekkig, terwijl Nederland in de Tweede Wereldoorlog toch niet zo heel veel meer van de Duitsers te lijden heeft gehad dan anderen.
Gelukkig citeert hij enkele Nederlanders die een bezonnen verklaring proberen te geven voor deze ‘moffenhaat’ (hij gebruikt dit woord), en zelf geeft hij ook een verklaring die niet zo gek is: ‘De Nederlanders lijden er verschrikkelijk onder in het buitenland zo vaak met Duitsers verwisseld te worden. Het is dan ook waar: ze zijn een beetje groter, blonder en, afgezien van de Amsterdammers, degelijker en kunnen minder gemakkelijk alcohol verdragen. Maar voor het overige lijken ze op de Duitsers als de rechterklomp op de linker. Waaruit dieptepsychologen afleiden dat de Nederlandse haat jegens de Duitsers ook een soort zelfhaat is.’
Niet zó gek, maar wel psychologie van de koude grond. Inderdaad lijken Nederlanders, in de ogen van anderen nogal veel op Duitsers (de schrijver vergat nog de taal), en wij Nederlanders weten dat. Daarom roepen we heel hard dat we niets van de Duitsers moeten weten. Dat is geen zelfhaat; dat is een poging tot bevestiging van eigen identiteit - die altijd het meest bedreigd wordt door dat waarmee we het meest gemeen hebben.
Die onzekerheid die we ten opzichte van het buitenland verraden - hard roepen is ook een teken van onzekerheid - vertonen we nu ook in eigen land. Ook daar raken we steeds meer de grond onder onze - christen-democratische of sociaal-democratische - voeten kwijt. En of daar nu D66, GroenLinks, de Socialistiese Partij dan wel Janmaat van profiteert, maakt niet zo veel uit: zekerheid geven ze geen van allen.
NRC Handelsblad van 04-03-1994, pagina 7