Een eiland temidden van de chaos?
Het is een zware werkgroep die, in opdracht van de Europese Beweging Nederland, begin deze maand een rapport heeft afgeleverd, getiteld Nederland en de Europese Unie: een nieuwe plaatsbepaling. Het noemen van alle leden van de werkgroep zou te veel ruimte vergen; het noemen van enkelen zou onaardig zijn tegenover de anderen. Neemt u daarom van mij maar aan dat zij gezag hebben in ons land.
Waarom was een ‘nieuwe plaatsbepaling’ nodig? Omdat er, in de plaats van de stabiliteit die de Koude Oorlog kenmerkte, een ‘veel onbestemder situatie’ is ontstaan, getypeerd door ‘spanningen en instabiliteit’. ‘Binnen deze radicaal veranderde internationaal-politieke verhoudingen moeten de Westeuropese landen hun plaats opnieuw bepalen.’ Aldus het rapport in zijn Inleiding.
Ook in zijn Conclusies neemt het rapport die instabiliteit als uitgangspunt: ‘Het (...) buitenlands en veiligheidsbeleid van de (Europese) Unie heeft te maken met een grote mate van instabiliteit.’ Eén gevolg daarvan is dat ‘in die situatie landen in Midden- en Oost-Europa vragen om politiek en economisch in de westerse wereld te worden opgenomen.’
Hoe moet de Europese Unie daarop reageren? Daarop antwoordt het rapport slechts zijdelings. Geconstateerd wordt dat de toelating van de Midden- en Oosteuropese landen ‘hoge eisen stelt aan de samenhang in de Europese Unie’ en dat ‘uitbreiding van het lidmaatschap (van de EU) de besluitvorming en de verdieping (ervan) nog verder zal bemoeilijken’.
Daaruit wordt de conclusie getrokken: ‘Een uitbreiding van de Unie zonder tenminste gelijktijdige versterking van de institutionele structuur is niet gewenst.’ Het besluit van de Europese Raad van juni 1992 om nieuwe leden toe te laten zonder wijziging van die structuur, moet dan ook teruggedraaid worden.
Het staat er niet met zoveel woorden, maar het is wel duidelijk: de landen van Midden- en Oost-Europa moeten maar wachten totdat de EU haar eigen institutionele structuur versterkt heeft (strikt genomen geldt dit ook voor Finland, Noorwegen, Oostenrijk en Zweden, met wie al toetredingsonderhandelingen aan de gang zijn). Dat kan lang duren: het zal, zegt het rapport, ‘een proces van lange adem’ zijn.
Deze plaatsbepaling heeft althans het voordeel duidelijk te zijn. Maar op weg naar de bereiking ervan is wèl het uitgangspunt van de hele operatie uit het gezicht geraakt. Wat was dat uitgangspunt ook weer? De ‘grote mate van instabiliteit’ die na het einde van de Koude Oorlog was ontstaan. Nergens zegt het rapport dat de ‘nieuwe plaatsbepaling’ bevorderlijk zal zijn voor het herstel van de stabiliteit.
Toch wel: in de Inleiding staat: ‘In een wereld waarin chaos en instabiliteit de boventoon dreigen te voeren, met alle risico's van dien, is een hechte structuur van West-Europa van bijzonder belang.’ Maar hoe een versterkte EU een eind kan maken aan de chaos en instabiliteit waaraan vooralsnog buitengeslotenen overgeleverd blijven - dat wordt nergens duidelijk gemaakt.
Het rapport ziet dus de Europese Unie als een soort eiland, dat eerst vervolmaakt moet worden. Daarna kan de rest van Europa aan de beurt komen. Maar de wereld staat niet stil. De ‘chaos en instabiliteit’ zullen niet een pauze inlassen, opdat de EU rustig haar werk kan voltooien. Het tegendeel is eerder waar: die ‘chaos en instabiliteit’ zullen ook West-Europa aantasten, als dit niet nu al - dat wil zeggen: voordat de Unie verdiept is - de Midden- en Oosteuropese landen vergaand tegemoet komt.
Goed, het rapport vindt dan wel dat ‘ook de kandidaat-lidstaten moeten worden betrokken’ bij het uitwerken van institutionele voorstellen waartoe een ‘comité van wijzen’ - het vertrouwde pis-aller wanneer staten er niet uit komen - de opdracht moet krijgen, maar te vrezen valt dat die kandidaatstaten dit een even grote afscheping zullen vinden als het ‘Partnerschap voor de vrede’ dat de NAVO hun aanbiedt.
Hierboven werd gezegd dat de leden van de werkgroep die verantwoordelijk is voor dit rapport, mannen zijn die ‘gezag hebben in ons land’. Of ze dat ook in het buitenland zullen hebben is de vraag. Daar zal het rapport wel als een staaltje van typisch Nederlands institutioneel denken beschouwd worden.
Waarom het overigens binnenkort in gedrukte vorm in het Engels verschijnt, is een raadsel. Het gaat er toch niet in de eerste plaats om, de Engelsen te overtuigen? De Fransen stoot je met een rapport in het Engels in elk geval af, en het is allerminst zeker dat de Duitsers daar zo van gecharmeerd zullen zijn. en toch zijn het juist die landen (en de Benelux-partners) met wie, volgens het rapport zelf, Nederland ideeën moet ontwikkelen ‘met het oog op de besluitvaardigheid van de Europese Unie en hechte samenwerking tussen de partners’. Erg logisch is dit dus niet.