Vrijheid het hoogste goed?
Een van de leerstukken van onze liberale democratie is dat de vrijheid het hoogste goed is. Iedereen gelooft het, en iedereen herhaalt het. Maar is het niet eerder zo dat, zoals Carl J. Friedrich in zijn Man and his Government (1963) schreef, wat de mensen werkelijk willen een minimum aan vrijheid, niet een maximum aan vrijheid, is? Geven ze niet, als puntje bij paaltje komt, de voorkeur aan zekerheid, geborgenheid boven vrijheid?
De Poolse filosoof Leszek Kolakowski, nu hoogleraar in Oxford, komt op dit thema terug in een artikel in de Frankfurter Allgemeine Zeitung van 5 februari. Het thema is immers na de val van het communisme weer actueel geworden - niet alleen voor degenen die, na deze breuk in de geschiedenis, in een ideologisch vacuüm terecht zijn gekomen. Dat zijn de verliezers. Voor de winnaars van de Koude Oorlog geldt het woord van Cesare Pavese: ‘Is de vrijheid eenmaal gered, dan weten de liberalen’ - en daar bedoelde hij niet alleen maar de VVD mee - ‘niet wat daarmee te beginnen’.
Waarom, zo vraagt Kolakowski, is het communistische experiment mislukt? Heel in het kort samengevat, luidt het antwoord: omdat het communisme evenmin als het Verlichtingsrationalisme, waarvan het uitvloeisel èn karikatuur was, een van zichzelf onafhankelijke instantie erkende waaruit het verschil tussen goed en kwaad, tussen waar en onwaar zich laat construeren.
Het bleek onmogelijk de mens als een volstrekt ‘sociaal wezen’ te vormen, iedere spanning tussen individu en samenleving af te schaffen. Er zijn grenzen waarboven de mens niet veranderd kan worden, evenals er in de economie grenzen zijn die niet zonder catastrofale gevolgen overschreden kunnen worden. Het een zowel als het ander heeft het communisme veronachtzaamd - met catastrofale gevolgen.
Als het waar is, aldus Kolakowski, dat de menselijke behoefte aan vrijheid onafhankelijk is van andere behoeften, ja een doel in zichzelf, een zichzelf rechtvaardigend goed en dus als zodanig bijgedragen heeft aan de val van het communisme, dan is dat slechts een halve waarheid. De menselijke behoefte aan zekerheid is op z'n minst even groot.
En dan spreken we niet uitsluitend over materiële zekerheid, hoewel de behoefte daaraan ook een grote concurrent van de behoefte aan vrijheid kan zijn. We spreken ook over de geestelijke geborgenheid, de behoefte te behoren tot een vertrouwde gemeenschap. Die behoefte ligt ten grondslag aan onze heel normale nationale, soms zelfs tribale, loyaliteiten, en ten slotte aan hun uitwas: het nationalisme.
Die behoefte ligt, paradoxalerwijs, ook ten grondslag aan de herleving van de communistische partijen (of hun erfgenamen) in Oost-Europa. Dat is geen ideologische nostalgie, maar heimwee naar tijden toen alles duidelijker was en - en dat is wèl een behoefte aan materiële zekerheid - er geen werkloosheid was. (Dat het werkloosheidstaboe één van de oorzaken van de val van het systeem was, wordt natuurlijk niet ingezien.)
Maar in laatste aanleg herleidt Kolakowski de behoefte aan geestelijke zekerheid tot een behoefte aan een ‘blijvend en reëel, niet door ons willekeurig, al naar gelang van het doel, bedacht verschil tussen goed en kwaad, waar en onwaar’ - een behoefte die ten diepste religieus, althans metafysisch is, waaraan dus ook het niet-communistische rationalisme niet kan voldoen.
Als die behoefte aan een metafysisch of religieus geïnspireerd verschil tussen goed en kwaad, waar en onwaar niet vervuld wordt, dan ‘heeft onze cultuur geen reden meer en geen wapen om het nihilisme te weerstaan’. En uit het nihilisme ontstaat onvermijdelijk de tirannie, met haar schijnzekerheden.
Het is duidelijk dat Kolakowski ‘de ziekten van onze cultuur’ niet aan het communisme toeschrijft. Dat is immers slechts een karikatuur van het rationalisme. Nee, het is dat rationalisme, vooral in zijn liberale verschijningsvorm, dat, door zijn relativisme en zijn ‘welwillend anarchisme’, de zuilen waarop onze beschaving berust - verschil tussen goed en kwaad, waar en onwaar, de geschiedenis als bindende kracht, een vooropgestelde orde der dingen - ‘nog consequenter vernield dan het communisme.’
Zolang het communisme bestond, gaf het door de tegenstelling totalitarisme-democratie nog een zekere zin aan dat liberale rationalisme. Die zin is nu verloren gegaan. ‘Nu vrezen we niet meer het communisme, nu vrezen we iets onbestemds - of alles -, daar wijzelf ons beroofd hebben van de geestelijke grond waarop het vertrouwen tot het leven zich vormt.’
Wanneer Kolakowski ‘wij’ zegt, mogen we aannemen dat hij, die jarenlang marxist is geweest (geschoold in een Moskouse partijhogeschool), inderdaad ook zichzelf daaronder begrijpt. Kinderen van het rationalisme - liberaal, sociaal-democraat of marxist - hoeven niet zelf gelovig te zijn geworden om de grenzen en gevolgen van de cultuur die de hunne is, te erkennen.
NRC Handelsblad van 08-02-1994, pagina 9